Geruime tijd na een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling dient de ex-saniet een vordering in jegens de (werkgever van de) voormalige bewindvoerder. Zij vordert afgifte van het Wsnp-dossier en schadevergoeding. De Rechtbank gaat niet in op het verjaringsverweer maar vindt deze claims onvoldoende onderbouwd, nu de schade onvoldoende aannemelijk is gemaakt en nu ook de reden van het verzoek tot dossierafgifte onduidelijk blijft. Er is geen handelen of nalaten door de voormalig bewindvoerder te onderkennen dat in strijd komt met hetgeen van een redelijk bekwaam handelend bewindvoerder mag worden verwacht.
De aanloop: een tussentijdse beëindiging via de spijtoptantenregeling
Op 18 augustus 2011 was X toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De rechter-commissaris had op 9 januari 2013 een voordracht gedaan om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen, nu X aannemelijk had gemaakt niet in staat te zijn aan haar schuldsaneringsverplichtingen te voldoen. Op 1 maart 2013 was haar schuldsanering beëindigd na dit beroep op de ‘spijtoptantenregeling’ van art. 350 lid 3 sub g Fw. Bij brief van 26 juli 2013 deelde de rechter-commissaris vervolgens mee dat hij de toegezonden stukken met betrekking tot het afleggen van rekening en verantwoording door de bewindvoerder in orde had bevonden.
Een dagvaarding ruim zes jaar later
Er verstrijkt daarna een tijd, totdat de (voormalige) saniet X in november 2019 de gemeentelijke Kredietbank Rotterdam dagvaardt, waar de Wsnp-bewindvoerder tot 2014 in dienst was. X vordert daarbij afgifte van het volledige Wsnp-dossier. X vordert eveneens een verklaring voor recht dat de gemeente Rotterdam als werkgever toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen als Wsnp-bewindvoerder. Zij vordert ook om de gemeente te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding nader op te maken bij staat. X legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij ontevreden was en is over de slechte communicatie door de bewindvoerder, de gebrekkige kennisgeving en verschaffing van informatie, die volgens X zich ook na de tussentijdse beëindiging nog heeft voortgezet. X stelt dat tot op heden ondanks diverse verzoeken van haar kant geen ‘eindbalans’ van de bewindvoerder is ontvangen. Deze handelswijze van de bewindvoerder kan de gemeente worden toegerekend aldus X; van een bewindvoerder mag verwacht worden dat zij structuur aanbrengt in de financiën van haar klanten en een grote mate van transparantie richting de klant hanteert. Dit mag van een redelijk bekwaam en redelijk handelend bewindvoerder worden verwacht. Door de handelswijze van de bewindvoerder heeft X naar eigen zeggen schade geleden, welke zich nog niet laat begroten omdat X nu eenmaal niet over het dossier beschikt.
Verweer werkgever bewindvoerder en verjaring
De gemeente Rotterdam voerde als ex-werkgever het verweer aan dat de vordering feitelijk noch juridisch onderbouwd is zodat verweer onmogelijk is. X heeft niet gesteld welk concreet belang zij heeft bij afgifte van het schuldsaneringsdossier; de gemeente beschikt niet eens over het dossier; de bewindvoerder heeft het dossier maar heeft de gemeentelijke Kredietbank in 2014 verlaten; de gemeente is ook niet eerder verzocht door X of door de voormalige bewindvoerder om afgifte van het dossier. Bij de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsprocedure heeft de bewindvoerder rekening en verantwoording afgelegd tegenover de rechter-commissaris, die deze rekening en verantwoording heeft goedgekeurd, zo stelt de gemeente. Als X al schade zou hebben geleden dan is haar vordering op dat punt verjaard, aldus de gemeente; die schade zou dan op 1 maart 2013 bij X bekend moeten zijn geweest en sindsdien is meer dan vijf jaar verstreken. Opvallend is dat de rechtbank in haar vonnis niet ingaat op de verjaringsargumenten van de gemeente, die redelijk lijken nu de claims zo laat werden ingesteld. Een verjaringsverweer is in feite een prealabele kwestie, die eerst zou moeten worden beoordeeld alvorens men ingaat op de aannemelijkheid van de schade en de vermeende onzorgvuldigheid van de ex-bewindvoerder. Wellicht dat dit ligt aan twijfel over de vraag wanneer de precieze verjaringstermijn van een schadevergoedingsvordering (zie artikel 3:310 lid 1 BW) begint te lopen: dat is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad op de dag nadat de benadeelde daadwerkelijk in staat is om een rechtsvordering tot vergoeding van de schade in te stellen (HR 31 oktober 2003, NJ 2006/112) en dat is niet altijd eenduidig als het gaat om een vordering jegens een rechtshulpverlener, want afhankelijk van allerlei omstandigheden (HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1688).
Tekortkomingen en schade
De rechtbank overweegt – met enige verbazing tussen de regels door – dat ‘het waarom van de afgifte vaag blijft’. Ruim zeven jaar na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling kan X kennelijk nog niet aangeven wat de gestelde tekortkomingen inhouden anders dan dat er sprake zou zijn geweest van gebrekkige communicatie en/of informatievoorziening. Mevrouw heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij concrete schade heeft geleden. De rechtbank komt daarom niet toe aan de door X opgeworpen stelling dat de bewindvoerder zou zijn gebleven beneden de (zorgvuldigheids)norm van professioneel handelen zoals dat van een redelijk bekwaam handelend bewindvoerder in de schuldsanering mag worden verwacht. In deze formulering herkennen wij de klassieke zgn. Maclou-norm voor beroepsaansprakelijkheid van de faillissementscurator, die ook toegepast wordt op de bewindvoerder (HR 19 april 1996, NJ 1996/727). Ook blijkt niet – zo redeneert de rechtbank verder – dat X destijds haar beklag op grond van art. 317 Fw heeft gedaan bij de rechter-commissaris. Bij het vaststellen van de rekening en verantwoording door de bewindvoerder, die in orde werd bevonden door de rechter-commissaris, heeft X eveneens gezwegen. X heeft verder ook geen commentaar geleverd op de financiële bescheiden en verslagen die bij de mondelinge behandeling zijn overgelegd en van tevoren aan haar gemachtigde waren toegezonden.
De uitkomst
De rechtbank wijst de vorderingen af. Nu niet aannemelijk is gemaakt of geworden dat eiseres schade heeft geleden – als dat de gemeente als werkgever van de voormalig bewindvoerder al toegerekend zou kunnen worden – zal de gevorderde schadevergoeding en de schadestaatprocedure moeten worden afgewezen. Eiseres wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding. Zij is dus niets opgeschoten met deze procedure en zelfs een kostenveroordeling mee naar huis gekregen. De vraag rijst of de rechtsbijstandsverlener dit een kansrijke zaak achtte en de risico’s van tevoren voldoende uit de doeken heeft gedaan, of dat de cliënte ondanks de geringe kansen toch perse de zaak wilde doorzetten. Toch toont deze zaak ook maar weer eens aan dat het goed is als de bewindvoerder ook oudere dossiers (digitaal) goed bewaart als middel om zich te verweren tegen claims uit het verleden.
Bron: Rechtbank Rotterdam 23 september 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:9249