Twee samenhangende verzoeken minnelijke moratoria (art. 287b Fw) werden na een behandeling zonder fysieke terechtzitting toegewezen, jegens waterbedrijf Evides en jegens energieleverancier Essent. De rechtbank vond de situatie stabiel genoeg: De beoogd beschermingsbewindvoerder heeft de zaak onder controle, en de kans op een minnelijke regeling lijkt reëel. De rechtbank zocht aansluiting bij de beoordelingsmaatstaf van de voorlopige voorziening van art. 287 lid 4 Fw: een belangenafweging – die gezien die kans en gezien de huidige pandemie en de daarmee samenhangende maatschappelijke restricties in het voordeel van verzoekster uitvalt.
Door aanhouding schoof de zaak de Corona-periode in
B heeft twee verzoekschriften ingediend om een minnelijk moratorium. Ter terechtzitting van 9 maart 2020 (nog in het “pre-corona-tijdperk”) is B niet verschenen. De behandeling is aangehouden en werd voortgezet op 30 maart 2020. De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Corona-crisis (hierna: TARIC) geen fysieke zitting plaats doen vinden. De schriftelijke behandeling van de verzoeken was op 30 maart 2020 met instemming van partijen. De beoogd beschermingsbewindvoerder heeft op 8 maart 2020 aan de rechtbank een brief toegezonden. Een gerechtsdeurwaarder heeft namens waterbedrijf Evides voorafgaand aan de schriftelijke behandeling per e-mail aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Begeleiding en betalingsregelingen
B verzoekt op grond van art. 287b Fw een voorlopige voorziening om schuldeisers Evides en Essent te verbieden om het afleveren van water en gas en elektriciteit jegens haar op te schorten. Wel heeft Evides aangegeven nog steeds open te staan voor een oplossing in der minne. Er zal een beschermingsbewindvoerder op korte termijn door de rechtbank worden benoemd. Deze beoogd beschermingsbewindvoerder zal zorgdragen voor de toekomstige betalingen. B wordt begeleid door een maatschappelijk werkster. Deze maatschappelijk werkster heeft in haar toelichting op de verzoeken aangevoerd dat zij al enkele maanden bezig is om de financiële situatie van B in kaart te brengen. Ook is zij bezig om het inkomen te verhogen. De beoogd beschermingsbewindvoerder heeft in zijn brief van 8 maart 2020 aangegeven dat alle vaste lasten betaald zouden zijn door familie en vrienden van verzoekster. Evides heeft op 13 april 2018 een vonnis gekregen om, bij niet tijdige betaling door B, de watertoevoer af te sluiten. Een betalingsregeling met Evides is daarna wel afgesproken maar niet nagekomen. Evides heeft in 2019 nog drie keer de afsluiting van het drinkwater aangezegd en hierop heeft B meermaals een betalingsregeling voorgesteld waarmee Evides telkens heeft ingestemd. Evides heeft kennelijk veel geduld en geen al te strikt beleid. B is de betalingsregelingen niet nagekomen. Op 17 januari 2020 is opnieuw de afsluiting van water aangezegd. Evides heeft vervolgens niets meer van B of haar advocaat of maatschappelijk werkster vernomen. Energieleverancier Essent heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.
Maatstaf naar analogie: de belangenafweging voor een adempauze
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een bedreigende situatie. De wetgever heeft met een minnelijk moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen. De adempauze van art. 287b Fw bevat echter geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorzieningen dienen te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in art. 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van B enerzijds en de schuldeisers, in dit geval Evides en Essent, anderzijds. Het belang van B bestaat erin dat zij niet verstoken wordt van de levering van water en gas en elektriciteit aan haar woning en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door B kan worden doorlopen. Het belang van Evides en Essent is erin gelegen dat zij voor de door hun geleverde diensten betaald krijgen.
Minnelijke regeling lijkt haalbaar
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen (op korte termijn) kunnen en zullen worden voldaan. B heeft dankzij familie en vrienden de lopende termijnen voldaan (ook al zijn de betaalbewijzen niet overgelegd) en de beoogd beschermingsbewindvoerder – die naar verwachting op korte termijn door de rechtbank zal worden benoemd – heeft aangegeven dat prioriteit zal worden gegeven aan het betalen van de lopende termijnen. Het beoogde schuldhulpverleningstraject moet nog worden opgestart. Gezien de totale schuldenlast van B acht de rechtbank de haalbaarheid van een minnelijke regeling reëel. Daarnaast wordt B begeleid door een maatschappelijk werkster. De maatschappelijk werkster heeft toegezegd ‘alles op alles te zullen zetten’ om het huidige inkomen van B te vergroten. Gelet hierop zal de rechtbank het belang van B, mede ingegeven door de bijzondere omstandigheden vanwege de huidige pandemie en daarmee samenhangende restricties, thans zwaarder laten wegen dan het belang van Evides en Essent. De rechtbank merkt daarbij op dat B en haar beoogd beschermingsbewindvoerder haast moeten maken met het aanbieden van een minnelijke regeling. De rechtbank ziet, gelet op het gegeven dat B bij de eerdere behandeling van onderhavige voorzieningen niet is verschenen, wel aanleiding om de moratoria thans vanaf 9 maart 2020 uit te spreken.
Doorleveringsplicht c.q. afsluitingsverbod voor zes maanden
De rechtbank verbiedt Evides en Essent om de levering van water en gas en elektriciteit aan het woonadres van B op te schorten voor de duur van deze voorziening, geldend vanaf 9 maart 2020 en voor de duur van zes maanden, zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan. De rechtbank bepaalt dat de schuldhulporganisatie die namens B de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de zes maanden een verslag uitbrengt ex art. 287b, zesde lid, Fw.Zie voor een sterk vergelijkbaar geval waarin een ontruiming dreigde en het beschermingsbewind al wel was opgestart : Rechtbank Rotterdam 6 april 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:3180. Afsluiting van gas, water of licht en woningontruiming zijn normaal natuurlijk al radicale maatregelen, maar bij de huidige virusbedreigingen extra bedreigend nu mensen zoveel mogelijk thuis moeten blijven. Het is eigenlijk de vraag of daar überhaupt nog ruimte voor is, want met name Evides had zich in de aanloop van deze casus toch maximaal inschikkelijk opgesteld. Hopelijk kan de schuldhulp in de toegekende adempauze van zes maanden een schikking bereiken die voor debiteur haalbaar is en voor de crediteuren acceptabel.
Bronnen: Rechtbank Rotterdam 6 april 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:3252, artikel 287b Faillissementswet en Rechtbank Rotterdam 6 april 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:3180.