Mag uitkeringsinstantie UWV een lopende, reeds vóór de schuldsaneringsuitspraak toegekende WAO-uitkering óók wat betreft een tijdvak ná die uitspraak verrekenen met een oude (boete)vordering op de saniet? Juist overheidsinstanties zitten vaak in deze dubbelrol van schuldeiser en schuldenaar tegelijk zijn. De regel is: “compenseren” mag indien schuld en vordering allebei dateren van voor de schuldsanering. Gezien de maatstaf van het verrekeningsverbod in de wet (artikel 307 Fw) mag dat dus afhankelijk van het exacte moment waarop de schuld van de uitkerende instantie aan de uitkeringsgerechtigde ontstaat. En is dat dan het moment van het UWV-vaststellingsbesluit? Nee, in dit geval ontstaat de schuld op het moment dat aan de wettelijke vereisten voor een WAO-uitkering wordt voldaan, namelijk van dag tot dag, zolang sprake is van arbeidsongeschiktheid. De schuld ontstaat dus doorlopend en niet meteen bij het vaststellingsbesluit. Verrekening is dus niet toegestaan.
De casus
X ontving met ingang van 10 november 1992 een uitkering krachtens de WAO naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het UWV een bedrag van € 3.696,54 bruto van X teruggevorderd wegens ten onrechte ontvangen toeslag in de periode van 17 september 2007 tot en met 31 januari 2008. Bij besluit van 23 januari 2009 is aan X een boete opgelegd van € 120,–. X wordt op zijn uitkering door het UWV gekort met € 100,– bruto per maand via verrekening met de openstaande schuld. Bij vonnis van 16 april 2013 is X toegelaten tot de schuldsanering.
De bewindvoerder bewaakt de boedel
De bewindvoerder vordert een verklaring voor recht dat het UWV zijn vordering op X niet mag verrekenen met de maandelijks te betalen WAO-uitkeringen en stopzetting van die verrekening, met terugbetaling van het ten onrechte door het UWV verrekende bedrag. De rechtbank Overijssel heeft de vorderingen van de bewindvoerder afgewezen. En het hof had het vonnis bekrachtigd (Hof Arnhem-Leeuwarden 4 okt 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7955). Tussen partijen is niet in geschil – aldus het hof – dat de (boete)vordering van het UWV op X is ontstaan voordat de schuldsanering werd uitgesproken. De schuld die het UWV heeft jegens X ontstaat niet periodiek (per dag of per maand), zo oordeelt het hof. Een verzekerde heeft, op aanvraag, recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering zodra hij 104 weken arbeidsongeschikt is geweest en met ingang van de dag waarop de verzekerde aan alle vereisten voor het recht op toekenning van de WAO-uitkering voldoet. Het recht op toekenning van een WAO-uitkering wordt vastgelegd in een beschikking van het UWV. Dit besluit, dat vatbaar is voor bezwaar en beroep, maakt de aanspraken van de verzekerde op de uitkering rechtens afdwingbaar. Het UWV is vanaf de in het toekenningsbesluit opgenomen datum verplicht een WAO-uitkering te verstrekken. De schuld die het UWV aan X heeft was derhalve al ontstaan (aldus nog steeds het hof ) vóór de uitspraak schuldsanering, zodat aan de in art. 307 lid 1 Fw gestelde eis is voldaan dat zowel de schuld als de vordering moeten dateren van voor de toelating. Het UWV heeft zich daarom met recht beroepen op verrekening van zijn vordering op X met zijn schuld uit de maandelijkse WAO-uitkering.
Cassatie in het belang der wet
Namens de Procureur-Generaal is gevorderd het arrest in het belang der wet te vernietigen (ECLI:NL:PHR:2019:1324, W..L. Valk). Dit omdat het hof miskent dat de schuld van het UWV aan de uitkeringsgerechtigde van rechtswege ontstaat op het moment dat materieel aan de wettelijke vereisten voor een WAO-uitkering wordt voldaan en wel van dag tot dag. Art. 307 lid 1 Fw brengt daarom mee dat het UWV een vóór de uitspraak tot toepassing van de schuldsanering ontstane vordering op de uitkeringsgerechtigde niet kan verrekenen met de aan deze verschuldigde uitkering over de tijd vanaf die uitspraak.
Schuld ontstaat niet ineens bij vaststellingsbesluit, maar per arbeidsongeschikte werkdag.
Het (materiële) recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO ontstaat van rechtswege zodra is voldaan aan de wettelijke voorwaarden daarvoor (art. 19 WAO en art. 35 WAO). Door een besluit van het UWV tot vaststelling van de uitkering, wordt het materiële recht op een uitkering formeel vastgesteld. Aan een dergelijk besluit komt “slechts” de betekenis toe dat de inhoud van een reeds bestaand recht op uitkering, behoudens bezwaar en beroep, bindend wordt vastgesteld (zie voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet HR 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0709). Een van de wettelijke voorwaarden voor het ontstaan van een recht op een uitkering op grond van de WAO is dat de verzekerde arbeidsongeschikt is in de zin van die wet (art. 18 WAO). Voor het bepalen van het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering vormt het dagloon de maatstaf (art. 21 lid 1 WAO). De toekenning, herziening, intrekking en beëindiging van een uitkering gaan in op de (werk)dag met ingang waarvan aan de desbetreffende wettelijke voorwaarden is voldaan (art. 35 WAO, art. 42 lid 1 WAO, art. 43 lid 2 WAO en art. 49 WAO). De hoogte van de uitkering wordt per dag berekend (art. 21 lid 2 WAO).
Paritas creditorum
Dus moet worden aangenomen dat de schuld die het UWV heeft aan de uitkeringsgerechtigde ontstaat per dag waarop sprake is van arbeidsongeschiktheid. De schuld van het UWV uit de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO ontstaat, voor zover zij betrekking heeft op na de uitspraak schuldsanering bestaande arbeidsongeschiktheid, pas na die uitspraak en wel telkens per (werk)dag. Het UWV kan deze schuld dan ook niet gezien art. 307 lid 1 Fw verrekenen met een vóór die uitspraak ontstane vordering op een uitkeringsgerechtigde in de schuldsaneringsregeling. Achtergrond van het verrekeningsverbod is de paritas creditorum – de gelijke behandeling van schuldeisers: niet iedere schuldeiser is tevens schuldenaar van de saniet en is in de gelegenheid om een eigen schuld c.q. een vordering van de saniet “weg te strepen”. Het toelatingsvonnis vormt zo een datumgrens die ook de boedel beschermt.
Bron: Hoge Raad 21 februari 2020 ECLI:NL:HR:2020:322 ; NJ 2020, 93, Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1324 (gevolgd).