In deze zaak stelde de saniet – die ook onder beschermingsbewind stond – hoger beroep in tegen een beschikking van de rechter-commissaris die terugkwam op een eerdere beschikking en die daarmee het saldo op de beheerrekening van het beschermingsbewind alsnog voor het geheel in de schuldsaneringsboedel wilde laten vloeien. In een eerdere beschikking was een bedrag gelijk aan de bijstandsnorm buiten de boedel gelaten. Zijn meeprocederende beschermingsbewindvoerder is wel ontvankelijk en het hoger beroep slaagt. Dit vanwege de gebrekkige motivering in de beschikking, en de dreigende rechtsongelijkheid. Want die beschikking ging voorbij aan het gebruik om bij aanvang schuldsanering eenmalig een bedrag gelijk aan de bijstandsnorm buiten de boedel van de Wsnp te laten.
Wat was er gebeurd?
Op 9 januari 2015 zijn de goederen van de schuldenaar onder (beschermings-)bewind gesteld. Op 12 juni 2018 is voor schuldenaar ook de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Het saldo van de beheerrekening bij start van de Wsnp bedroeg € 3.318,-. In het aanvangsverslag is het vrij te laten bedrag (vtlb) gesteld op € 1.013,- en wordt vermeld dat met de schuldenaar besproken is dat het ‘bovenmatig saldo’ op de beheerrekening aan de Wsnp-boedel wordt afgedragen. Op 26 juli 2018 accordeert de rechter-commissaris het door de Wsnp-bewindvoerder berekende vtlb. Onder vrijlating van eenmaal de bijstandsnorm is vervolgens een bedrag van € 2.371,- van de beheerrekening naar de Wsnp-boedel overgemaakt. Anderhalf jaar later, op 30 november 2019, bedraagt het saldo van de beheerrekening € 3.984,- . Dit saldo is volledig uit het vtlb gespaard.
Bovenmatig saldo vloeit naar boedel schuldsanering of het gehele saldo?
Na correspondentie tussen rechtbank, Wsnp-bewindvoerder en beschermingsbewindvoerder beschikt de rechter-commissaris op 11 februari 2020 dat het gehele aanvangssaldo van de beheerrekening aan de Wsnp-boedel toekomt (€ 3.318,-; dus nog € 947,- aanvullend af te dragen). De r-c overweegt daartoe dat de vrijlating, bij aanvang van de Wsnp, van een deel van het gespaarde bedrag bedoeld is om lopende verplichtingen na te komen waaraan de schuldenaar anders niet zou kunnen voldoen. Naar nu blijkt heeft de schuldenaar in relatief korte tijd een hoog saldo weten te sparen zonder dat de schuldeisers hiervan kunnen meeprofiteren, aldus de r-c. De beschermingsbewindvoerder en de schuldenaar stellen beroep in tegen de r-c beschikking van 11 februari 2020 en voeren aan dat het feit dat 1 ½ jaar later een spaarsaldo is ontstaan er niet aan afdoet dat bij aanvang van de Wsnp het spaarbedrag nodig was voor de nakoming van lopende verplichtingen.
Rechter-commissaris komt terug op eerdere beschikking maar zonder deugdelijke motivering
Eerst werd er een processuele beslissing genomen. Onder verwijzing naar het standaardarrest van de Hoge Raad HR 17 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:751) oordeelt de rechtbank dat de beschermingsbewindvoerder ontvankelijk is maar de saniet niet, omdat het de taak van de beschermingsbewindvoerder is ervoor te zorgen dat het vtlb juist wordt vastgesteld. Maar dan komt de materiële hoofdvraag aan de orde.
Met zijn beschikking van 11 februari 2020 heeft de rechter-commissaris beslist dat het volledige saldo op de beheerrekening bij aanvang van de schuldsanering aan de boedel moet worden afgedragen, en dat er dus niet eenmaal een bedrag gelijk aan de bijstandsnorm vrijgelaten mag worden. Dit betekent dat de rechter-commissaris met zijn beschikking van 11 februari 2020 is teruggekomen op zijn eerdere beschikking. Hij legt aan die beslissing ten grondslag dat de rechthebbende / saniet uit het vtlb een hoog saldo heeft gespaard en dat niet is aangetoond dat hij in financiële nood zou komen te verkeren mocht het saldo bij aanvang van de schuldsaneringsregeling worden opgeëist.
Volgens de rechtbank kan de door de rechter-commissaris in zijn beschikking opgenomen motivering zijn beslissing niet dragen. In het aanvangsverslag van de bewindvoerder is vermeld dat het gebruikelijk is dat enkel ‘bovenmatig saldo’ op de beheerrekening naar de Wsnp-boedel zal vloeien. De r-c heeft zich bij de accordering van het vtlb daar niet tegen uitgesproken. In de (vervolg)beschikking van 11 februari 2020 heeft de r-c het bestaan van het gebruik om eenmaal de bijstandsnorm buiten de boedel te laten ten onrechte niet betrokken in zijn beslissing – en zo ontstaat rechtsongelijkheid, aldus de rechtbank. Bovendien is in de beschikking geen rekening gehouden met de beslagvrije voet van artikel 295 lid 2 Fw voor de periode tussen aanvang Wsnp en het eerste inkomen na aanvang van de Wsnp.
Dreigende rechtsongelijkheid en beslagvrije voet
Bij aanvang van de schuldsaneringsregeling bestaat het gebruik om een bedrag gelijk aan de bijstandsnorm buiten de boedel te laten. De Wsnp-bewindvoerder ging daar ook van uit, en aangenomen moet worden dat die ook verbaasd was dat ineens alsnog het gehele saldo naar de boedel zou moeten vloeien. De rechter-commissaris heeft het bestaan van het eenmalige vrijlatingsgebruik ten onrechte niet betrokken in zijn beschikking van 11 februari 2020, in die zin dat niet concreet is gemotiveerd waarom het in dit geval gerechtvaardigd is om (achteraf) terug te komen op toepassing van dit gebruik. Nu daarmee (mogelijk) ongelijkheid ontstaat tussen enerzijds deze verzoeker en anderzijds andere gevallen – waarbij conform het gebruik wel eenmaal de beslagvrije voet buiten de boedel wordt gelaten – was deze specifieke motivering naar het oordeel van de rechtbank wel noodzakelijk. Dat geldt bovendien omdat de beschikking van 11 februari 2020 geen blijk ervan geeft dat rekening is gehouden met de buiten de boedel vallende beslagvrije voet van artikel 295 lid 2 Fw. Indien het saldo van de beheerrekening bij aanvang van de schuldsaneringsregeling volledig in de boedel vloeit, wordt immers voor de periode tussen aanvang van de schuldsanering en de eerste keer inkomen sinds die aanvang geen (deel van de) beslagvrije voet buiten de boedel gelaten.
Spaarprikkel behouden
Dat deze debiteur door te sparen tijdens de schuldsanering een hoog saldo op zijn beheerrekening heeft verworven maak het voorgaande niet anders, aldus de rechtbank. Los van het gegeven dat een tijdens de schuldsanering opgebouwd spaarsaldo geen invloed kan hebben op de hoogte en het buiten de boedel laten van de beslagvrije voet, zou van een beschikking als de (tweede) beschikking van de r-c de (onwenselijke) algemene prikkel uit kunnen gaan voor schuldenaren om uit het vtlb dan maar zo min mogelijk te sparen. De rechtbank acht dat niet verenigbaar met de doelstellingen van zowel de schuldsaneringsregeling als het beschermingsbewind. Dat een dergelijke beslissing in dit geval genomen zou kunnen worden zonder dat de debiteur daardoor in financiële nood komt te verkeren is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende reden om het eerder (conform gebruik) uit de boedel gelaten bedrag alsnog in de boedel te laten vloeien. Toch lijkt het er bij bestudering van dit vonnis op dat een “terugkombeschikking” als deze van de r-c met een betere motivering wel in stand zou kunnen blijven, en dat het bestaande eenmalige vrijlatingsgebruik bij start Wsnp dus niet perse onaantastbaar is gedurende de loop van een schuldsanering.
De eindbeslissing luidt dat de rechtbank de beschikking van de rechter-commissaris d.d. 11 februari 2020 vernietigt en dat eventuele proceskosten van de schuldenaar (griffierecht en/of de wettelijke eigen bijdrage) ten laste van de schuldsaneringsboedel worden gebracht.
Bron: Rechtbank Limburg (Roermond) 2 juli 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:4959