De rechtbank Rotterdam heeft de volgende prejudiciële vraag (art. 392 Rv) gesteld aan de Hoge Raad. “Dient voor toepassing van de tienjaarstermijn van art. 288 lid 2 onder d Fw onder de woorden ‘van toepassing is geweest’ de materiële termijn als bedoeld in art. 349a Fw dan wel de formele termijn als bedoeld in art. 356 lid 2 Fw te worden verstaan?” Lees hier de motivatie van de Hoge Raad waarom van de materiële termijn moet worden uitgegaan.