Een dwangakkoord is een rechterlijk bevel. Het komt in de plaats van instemming van de crediteur. En eist daarom ook eerst voldoende waarborgen van de kant van de debiteur. Dat geldt zeker ook voor ondernemende verzoekers. Goed inzicht bieden in de toekomstige kansen van een verlieslijdende onderneming is essentieel, en vooral ook de precieze rol van de ondernemer zelf, zo bleek onlangs bij de Haagse Rechtbank. In een voorstel tot minnelijke schuldregeling waarbij een ondernemer zijn onderneming wil voortzetten, zou een sollicitatieverplichting moeten zijn opgenomen die kan worden ingezet als de verdiencapaciteit via de onderneming tijdens de schuldregeling lager blijkt te zijn dan de verdiencapaciteit in loondienst. Een dwangakkoord voor een ondernemer wordt afgewezen als niet vaststaat op welke wijze door de schuldhulpverlener zal worden gecontroleerd in hoeverre de debiteur zich in voldoende mate (fulltime) inspant en blijft inspannen om tegen minimale kosten zijn bedrijfsresultaten te optimaliseren. En hoe wordt gecontroleerd dat er geen omzet wordt ‘omgeleid’ en dat de verplichtingen uit de onderneming niet worden ‘opgeklopt’. Hoe luidde de casus?
De glazen bol: het prognosevoorstel
A verzoekt om een dwangakkoord bij de Haagse Rechtbank. Hij heeft een schuldenlast van circa € 80.600,- verdeeld over 25 schuldeisers. Hij is ondernemer en wenst zijn onderneming tijdens een gedwongen schuldregeling voort te zetten. Het schuldregelingsaanbod is daar dan ook op gebaseerd. Namens A is een zogenoemd prognosevoorstel aan de schuldeisers gedaan. De uitvoering van dit voorstel beslaat een periode van 36 maanden. Van verzoeker moet onder meer worden verwacht dat hij aannemelijk maakt dat dit aanbod het uiterste is waartoe hij financieel in staat moet worden geacht. Ook moet hij aannemelijk maken dat dit aanbod aan de schuldeisers een reëel uitzicht biedt op een hogere uitkering dan een te verwachten uitkering in de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit geldt ook wanneer verzoeker zijn onderneming wenst voort te zetten. In dat geval dient hetgeen wordt aangeboden te worden afgezet tegen de redelijkerwijs te verwachten verdiencapaciteit van verzoeker. Die verdiencapaciteit bestaat onder meer uit hetgeen verzoeker tenminste in loondienst zou moeten kunnen verdienen. Omtrent de verdiencapaciteit van verzoeker is niets gesteld, doch kan in ieder geval worden gesteld op het minimumloon bij een fulltime dienstverband. Het voorstel dat verzoeker zijn schuldeisers heeft gedaan is gebaseerd op een begrote belastbare winst van € 22.840,- per jaar. Twee schuldeisers hebben het voorstel geweigerd. Was dat een redelijke weigering?
Beoordeling van het prognosevoorstel
Een prognoseakkoord is een aanbod gebaseerd op een toekomstverwachting die op haalbaarheid getoetst en geobjectiveerd moet worden. De rechtbank stelt zich bij het beoordelen van de aangeboden schuldregeling de volgende vragen:
• Is de geschatte winst van de onderneming voldoende realistisch?
• Is de verdiencapaciteit via de onderneming hoger dan de verdiencapaciteit in loondienst?
• Bevat het voorstel de verplichting om op zoek te gaan naar een fulltime baan in loondienst als de verdiencapaciteit via de onderneming te laag blijkt te zijn?
• Op welke wijze, hoe vaak en waarop ziet de controle van de schuldhulpverlener tijdens het schuldregelingstraject?
Op de eerste drie vragen moest de rechtbank in deze casus ‘nee’ antwoorden. Door verzoeker is niet aangegeven op basis van welke omstandigheden en over welke periode deze prognose is opgesteld, zodat niet kan worden vastgesteld dat het hier gaat om een toekomstverwachting die – voor de volledige duur van het voorstel – voldoende realistisch is. Het aanbod is op deze manier niet correct gedocumenteerd. Uit de aangeboden schuldregeling kon niet worden opgemaakt of de genoemde winst van de onderneming ook realistisch zou zijn. De verdiencapaciteit via de onderneming was in ieder geval lager dan de verdiencapaciteit van de belanghebbende met een minimumloon. En er was merkwaardigerwijs geen verplichting voor A om te solliciteren bij tegenvallende resultaten van de onderneming.
Gebrekkige controle op naleving akkoord
Over de controle op het schuldregelingstraject van een ondernemer overwoog de rechtbank het volgende. Als een belanghebbende in de Wsnp zijn onderneming voort zou mogen zetten, is – gezien de bepaling van art. 311 Fw en de Recofa-richtlijnen – aannemelijk dat daar strenge voorwaarden aan worden verbonden en dat er ook streng en frequent op de nakoming daarvan gecontroleerd wordt. De naleving van deze strikte regels uit de wettelijke schuldsanering zouden ook tijdens een vergelijkbaar minnelijk traject verwacht mogen worden. De belanghebbende moet dus een deugdelijke administratie voeren. Het controleren hiervan door de schuldhulpverlener vergt specifieke kennis en zal met een zekere regelmaat moeten plaatsvinden. In deze casus is aangegeven dat er slechts één keer per jaar een controle is. Daarbij is niet aangegeven waar die controle exact uit bestaat. Het is dus niet duidelijk op welke wijze door de schuldhulpverlener zal worden gecontroleerd in hoeverre de belanghebbende zich in voldoende mate (fulltime) inspant – en blijft inspannen – om tegen minimale kosten zijn bedrijfsresultaten te optimaliseren, dat geen omzet wordt ‘omgeleid’ en dat ondernemingsverplichtingen niet worden ‘opgeklopt’. Ook is niet duidelijk wat de gevolgen van een controle kunnen zijn als bijvoorbeeld de belastbare winst lager of zelfs negatief uitvalt. De rechtbank oordeelt daarom dat niet vaststaat dat de controle op de uitvoering van het minnelijke schuldregelingsaanbod op een deugdelijke wijze zal plaatsvinden. Het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt afgewezen.
Schuldhulp aan ondernemers
Wat men uit het voorbeeld in dit vonnis zou kunnen opmaken is dat schuldhulpverlening in dit soort specifieke gevallen misschien beter uitbesteed kan worden aan personen of instanties met specifieke kennis en ervaring. De betrokken debiteuren zijn daarmee beter geholpen, en er wordt wellicht werkgelegenheid in en rondom de onderneming bewaard. Bovendien bespaart het – zeker straks als de gevolgen van de Corona-pandemie zich vertalen in nog meer schuldhulpaanvragen – de gemeentelijke schuldhulp veel tijd en moeite die beter kan worden ingezet voor het gewone werk aan particuliere debiteuren.
Bron: Rechtbank Den Haag 19 augustus 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:7938