Griffierecht WSNP in cassatie

We wisten al dat er geen griffierecht verschuldigd is in schuldsaneringszaken. Deze algemene regel is recent door de Hoge Raad herhaald en verduidelijkt. De vrijstelling geldt ongeacht of het nu gaat om een hoger beroep of cassatie tegen een afwijzing van de toelating, of een hoger beroep of cassatie tegen een tussentijdse beëindiging. En evenmin (zoals in deze uitspraak van de Hoge Raad) bij een hoger beroep of cassatie over een afwijzing van een verzoek om termijnverkorting.

Volgens de Wet griffierechten burgerlijke zaken is geen tarief voor griffierecht verschuldigd indien een persoon een verzoek indient om de schuldsanering van toepassing te laten verklaren, en die regel is eerder door de Hoge Raad extensief uitgelegd voor hoger beroep en cassatieberoep, alsmede voor een beslissing tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Een vergelijkbare nihil-regel geldt dus eveneens voor een afwijzing van een verzoek tot wijziging van de termijn.

Feitelijke achtergrond

Bij A is de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Haar bewindvoerder verzocht om de termijn van de schuldsanering te verkorten. De rechter-commissaris wees dit verzoek af. De rechtbank Limburg heeft het tegen die afwijzing gerichte beroep van A eveneens afgewezen bij beschikking van 25 april 2019. A heeft cassatieberoep ingesteld tegen deze uitspraak van de rechtbank. De griffier van de Hoge Raad heeft de hoogte van het in cassatie verschuldigde griffierecht bepaald op het bedrag van € 336,–. Dit bedrag is het in (de bijlage bij) de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) vermelde griffierecht dat bij de Hoge Raad geldt voor “onvermogenden”. Tegen deze beslissing is A als “opposant” op de voet van art. 29 lid 1 Wgbz in verzet gekomen.

Een Wsnp-brede vrijstelling?

Het verzet tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht, luidt dat van A – nu zij is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling – niet kan worden gevergd dat zij griffierechten betaalt voor een rechtsmiddel dat betrekking heeft op de omvang en tijdsduur van de schuldsanering, en dat heffing van het griffierecht in een geval als dit de toegang tot de rechter belemmert in een mate die in strijd komt met art. 6 EVRM. De Wgbz biedt een vrijstelling voor de standaard-Wsnp-procedures waarbij volgens A aangeknoopt zou behoren te worden, nu haar situatie sterk vergelijkbaar is. Zou de Hoge Raad de lijn doortrekken? Het antwoord is ja.

Wettelijk kader

De Hoge Raad schetst allereerst het wettelijke kader. Op grond van art. 4 lid 2, aanhef en onder j, Wgbz wordt geen griffierecht geheven voor de indiening van een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsanering en voor het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de afwijzing. De ratio van deze bepaling is een duidelijke, namelijk het bevorderen van de toegankelijkheid van de schuldsaneringsregeling door geen onnodige financiële drempels op te werpen (Kamerstukken II 1992/93, 22969, nr. 3, p. 34, Kamerstukken II 1993/94, 22969, nr. 6, p. 31 en Kamerstukken II 2005/06, 29942, nr. 7, p. 61). Men zou nog kunnen menen dat, als het alleen nog maar gaat om een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, nog niet is vastgesteld door de toelatingsrechter dat die persoon zich inderdaad bevindt in de uitzichtloze financiële situatie waarop artikel 284 Fw doelt. En dat de onmogelijkheid om een (gereduceerd) bedrag aan griffierecht te voldoen dus nog evenmin vaststaat. Maar die redenering heeft de wetgever nu eenmaal niet gevolgd in het kader van de toegankelijkheid van de schuldsaneringsregeling.

Eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad

Op grond van het kennelijke oordeel van de wetgever dat van personen die bij de rechtbank een verzoek schuldsanering indienen niet gevergd kan worden griffierecht te betalen, de ratio van art. 4 lid 2, aanhef en onder j, Wgbz, en het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter, heeft de Hoge Raad in een eerdere zaak art. 4 lid 2, aanhef en onder j, Wgbz aldus uitgelegd dat niet slechts in eerste aanleg, maar ook in hoger beroep en cassatie, geen griffierecht is verschuldigd door personen die een verzoek hebben gedaan tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3883, rov. 2.4). Deze extensieve uitleg is (een half jaar later in een andere cassatieprocedure) ook gevolgd in het geval waarin de saniet, in hoger beroep of in cassatie opkomt tegen een beslissing van de rechter op een ex art. 350 Fw gedaan verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsanering (HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU4020).

Beoordeling van het verzet

Dan moet volgens de Hoge Raad art. 4 lid 2, aanhef en onder j Wgbz zo worden uitgelegd dat de bepaling ook toepassing vindt (en dat dus geen griffierecht is verschuldigd) in een geval als dit, waarin de saniet in hoger beroep of cassatie opkomt tegen een beslissing van de rechter op een ex art. 349a Fw gedaan verzoek tot wijziging van de termijn van de schuldsanering. Net als in de gevallen van de eerdere uitspraken omtrent griffierecht in de Wsnp, geldt hier dat het in de regel gaat om personen die, gelet op hun toelating tot de schuldsanering, minder financiële draagkracht hebben dan bijstandsgerechtigden en dus over onvoldoende financiële draagkracht beschikken om het griffierecht te betalen. Het verzet is dus gegrond en de Hoge Raad stelt in zijn beschikking het door A (niet) verschuldigde griffierecht op nihil.

Bron: Hoge Raad 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1947

Vorig bericht
Instroom Wsnp daalt verder
Volgend bericht
Termijnverkorting schuldsanering en zienswijze rechter-commissaris

Gerelateerde berichten

Geen resultaten gevonden.
keyboard_arrow_up