Op 24 september 2021 was door de Minister voor Rechtsbescherming een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend dat strekt tot wijziging van de Faillissementswet. De voorstellen zien op de toelatingsvoorwaarden en moeten dienen ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling. Op 7 december 2021 is een volgende stap in de wetgevingsprocedure genomen: de indiening van de Nota naar aanleiding van het Verslag van de Tweede Kamer.
Dit wetsvoorstel (35 915) bevat wijzigingen in de Faillissementswet om te zorgen voor een betere aansluiting tussen het minnelijke schuldhulpverleningstraject en de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het wetsvoorstel sluit aan bij de kabinetsbrede schuldenaanpak die beoogt mensen te helpen om uit een problematische schuldensituatie te komen (24515, 431). Het wetsvoorstel is onderdeel van deze aanpak en wil de gemeentelijke schuldhulpverlening beter laten aansluiten op de Wsnp. Dat die aansluiting verbetering behoeft, blijkt uit de stagnerende doorstroom naar de Wsnp, die in het jaarlijkse monitoronderzoek van Bureau Wsnp van de Raad voor Rechtsbijstand wordt beschreven. De verwachting van het kabinet blijft – en dat onderstreept de urgentie van dit wetsvoorstel – dat als gevolg van de economische consequenties van het Covid-19 virus meer mensen te maken zullen krijgen met problematische schulden.
Kern wetsvoorstel
De voorgestelde wijzigingen betreffen een tweetal aanpassingen in de in artikel 288 Fw opgenomen criteria waaraan de insolventierechter een verzoek tot toelating tot de Wsnp moet toetsen. Nu geldt nog dat een schuldenaar in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van zijn toelatingsverzoek te goeder trouw moet zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden (de ‘goede trouw-toets’). De termijn van deze ‘goede trouw-toets’ wordt teruggebracht naar drie jaar. Ook geldt dat een toelatingsverzoek van een schuldenaar automatisch wordt afgewezen als hij of zij in de voorafgaande tien jaar al eens eerder tot de Wsnp is toegelaten. Er wordt in het wetsvoorstel een uitzondering geïntroduceerd op deze bepaling, zodat de rechter in schrijnende gevallen toch de mogelijkheid krijgt om een schuldenaar toe te laten.
Om de doorstroom van het gemeentelijke schuldhulpverleningstraject naar de Wsnp te verbeteren wordt dus een aantal voorwaarden waaronder een schuldenaar kan worden toegelaten tot de Wsnp gewijzigd. Deze maatregelen sluiten aan bij suggesties die zijn gedaan door de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), het Bureau Wsnp van de Raad voor de rechtsbijstand en de Nationale ombudsman (NO). Zowel de Rvdr als de NO constateerden dat de voorwaarden om toegang te krijgen tot de Wsnp te strikt zijn en dat dit de reden is dat de doorstroom vanuit het gemeentelijk schuldhulpverleningstraject stagneert. Inbreng voor het Verslag van de Tweede Kamer werd geleverd door de VVD, D66, de SP, de ChristenUnie, Volt en de SGP. De Kamerleden hadden een positieve grondhouding bij het wetsvoorstel en ondersteunen het doel om te zorgen voor een betere aansluiting tussen het gemeentelijke schuldhulpverleningstraject en de Wsnp.
Goede trouw toelatingstermijn
Een belangrijke grond voor toelating tot de Wsnp is dat aannemelijk is dat de schuldenaar in de vijf jaar voor de indiening van het verzoek te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden (artikel 288, eerste lid, onderdeel b, Fw). Deze toets wordt teruggebracht van vijf naar drie jaar. Daarbij blijft de hardheidsclausule gehandhaafd (artikel 288, derde lid, Fw). Door een beroep te doen op de hardheidsclausule wordt schuldenaren de mogelijkheid geboden om toch toegelaten te worden tot de Wsnp als ze kunnen aantonen dat er in de afgelopen drie jaar sprake is van «een wending ten goede», waarbij zij de oorzaak van hun schulden onder controle hebben gekregen. Door een wijziging van de termijn van vijf naar drie jaar zal de hardheidsclausule naar verwachting minder vaak – alleen in duidelijke uitzonderingsgevallen – worden toegepast. De verwachting bestaat dat hierdoor mensen minder lang in een schuldhulpverleningstraject zullen blijven hangen, in afwachting van het verstrijken van de (vroegere) vijfjaarstermijn.
Hardheidsclausule
Daarnaast wordt een uitzonderingsmogelijkheid geïntroduceerd op de tienjaartermijn (artikel 288, vierde lid, (nieuw) Fw). De rechter kan in afwijking van artikel 288, tweede lid, onderdeel d, Fw het verzoek toch toewijzen als minder dan tien jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoek is ingediend, ten aanzien van de schuldenaar de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest. De rechter kan hiertoe besluiten als een afwijzing van het verzoek zou leiden tot een schrijnende situatie («een onbillijkheid van overwegende aard»). Met het gebruik van het criterium «een onbillijkheid van overwegende aard» wordt benadrukt dat de rechter slechts in uitzonderingsgevallen de tienjaartermijn kan doorbreken. Bij de beoordeling of er redenen zijn om een uitzondering te maken op de tienjaarstermijn, houdt de rechter rekening met: – de manier waarop de eerdere schuldsanering is geëindigd; – de wijze waarop de nieuwe schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten; – de mate waarin het ontstaan en onbetaald laten van de schulden is toe te rekenen.
Hoger beroep schuldeisers
De aanvankelijk in het voorontwerp neergelegde hoger beroepsmogelijkheid voor schuldeisers tegen een positieve beslissing van de rechter op het toelatingsverzoek van de schuldenaar is geschrapt. Dat neemt niet weg dat het schuldeisers vrij staat hun eventuele bezwaren voorafgaand aan de toelating kenbaar te maken bij de rechtbank. De Hoge Raad heeft in 2000 bepaald (HR 25 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4938, NJ 2000/310) dat de rechter bij een beslissing op een Wsnp-verzoek acht mag slaan op een brief of andere stukken die door of namens een schuldeiser worden overgelegd. Voorts zijn er voldoende waarborgen in het systeem van de Wsnp voor schuldeisers om hun belang alsnog naar voren te brengen en te voorkomen dat een schuldenaar onterecht een schone lei verkrijgt. Op grond van artikel 350, eerste lid, onderdeel f, Fw kan een schuldeiser de tussentijdse beëindiging (zonder schone lei) vragen als blijkt van een weigeringsgrond die bij de beoordeling van het Wsnp-verzoek (destijds) reden zou zijn geweest het verzoek af te wijzen.
Overgangsrecht
In het wetsvoorstel is gekozen voor onmiddellijke toepassing van de nieuwe wetgeving. De overgangsbepaling regelt dat de wijzigingen ook van toepassing zijn op toelatingsverzoeken die al voor de inwerkingtreding van de wet zijn ingediend bij de rechtbank en waarop nog niet is beslist. Zo wordt voorkomen dat schuldenaren op zitting komen wiens verzoek moet worden afgewezen omdat voor hen nog de oude criteria gelden, terwijl een nieuw verzoek op grond van de dan geldende wet voor toewijzing in aanmerking zou kunnen komen.
Bronnen: TK 2021 – 2022, 35 915, nrs. 1 t/m 3, en Nota naar aanleiding van het Verslag d.d. 7 december 2021, 35 915, nr. 6