Een verzoeker is korter dan vijf jaar geleden door de strafrechter veroordeeld tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel aan een benadeelde partij. Dit staat aan toelating in de weg, aldus rechtbank en hof, die ook geen toepassing geven aan de hardheidsclausule. Het is zeker niet ondenkbeeldig dat in de toekomst nog een civiele procedure aanhangig wordt gemaakt door de benadeelde partij uit de strafzaak, en dat levert dan een nieuwe bovenmatige schuld op. Rechtbank en Hof mochten het strafvonnis gebruiken bij de beoordeling van het schuldsaneringsverzoek.
Schadevergoeding deels afbetaald
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 12 juli 2019 is het verzoek van A tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. B is wel toegelaten, met wie A in gemeenschap van goederen getrouwd is. A ontvangt samen met B een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. Hij heeft geen inkomsten uit arbeid. A doet twee halve dagen per week vrijwilligerswerk bij een kringloopwinkel. De goederen die aan hen gezamenlijk toebehoren staan onder beschermingsbewind sinds 2015. De rechtbank wees het verzoek af omdat A een schuld aan het CJIB heeft van een schadevergoedingsmaatregel voor immateriële schade aan een benadeelde partij. Deze schadevergoeding van € 6.000,- is opgelegd bij vonnis van 17 juni 2016, waarbij A strafrechtelijk is veroordeeld voor verkrachting. Er staat nog een bedrag van € 1.700,- open bij het CJIB. Deze schuld staat op grond van artikel 288 lid 2 aanhef en onder c Fw in beginsel aan toelating in de weg, zo oordeelt de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank zijn geen feiten gesteld of gebleken op grond waarvan toepassing kan worden gegeven aan de hardheidsclausule in artikel 288 lid 3 Fw. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat A mogelijk nog een veroordeling boven het hoofd hangt ter zake van materiële schadevergoeding.
Reëel risico op nieuwe bovenmatige schuld
A heeft het hof verzocht het rechtbankvonnis te vernietigen en alsnog zijn verzoek schuldsanering toe te wijzen. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2019, waarbij A is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Ook zijn B en de beschermingsbewindvoerder ter zitting aanwezig geweest. Het debat spitst zich toe op de hardheidsclausule, omdat over het karakter van de schuld als (recent en) niet te goeder trouw geen misverstand kan bestaan. Het hof wijst het beroep op de hardheidsclausule af.
Naar het oordeel van het hof is er nog onvoldoende sprake van stabiliteit in de financiële situatie en bestaat onduidelijkheid over de vraag of A zal kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De reden daarvoor is dat uit het strafvonnis blijkt dat de benadeelde partij in de strafrechtelijke procedure naast immateriële schade nog een aanzienlijk bedrag van € 185.654,52 wegens inkomensverlies heeft gevorderd. De strafrechter heeft die vordering niet toegewezen en de benadeelde partij op dat punt verwezen naar de civiele rechter. Het is dus mogelijk dat de benadeelde binnen afzienbare tijd een civiele procedure aanhangig maakt. Dan kan een nieuwe bovenmatige schuld ontstaan (wegens veroordeling tot betaling van geleden en te lijden inkomensschade). Daardoor bestaat het risico dat A niet zal kunnen voldoen aan de verplichting geen nieuwe bovenmatige schulden te laten ontstaan, terwijl hij bovendien de kans loopt dat de schuldsanering zonder schone lei (tussentijds) zal worden beëindigd wegens het ontstaan van een nieuwe, bovenmatige schuld. Dit zal tot gevolg hebben dat hij gedurende tien jaar niet opnieuw kan worden toegelaten. Ter zitting in hoger beroep heeft A verklaard dat hij niet weet of de benadeelde partij van plan is om hem voor de civiele rechter te dagvaarden. Er is vreemd genoeg op dit punt (ook niet via advocaten) contact geweest met de benadeelde partij.
Nakoming verplichtingen
Daarnaast bestaat er bij het hof op dit moment onvoldoende duidelijkheid over de vraag of A de schuldsaneringsverplichtingen naar behoren zal kunnen nakomen. Zo heeft hij in de afgelopen periode, hoewel daarvan niet vrijgesteld volgens informatie van Regionale Sociale Dienst, waarvan hij en zijn echtgenote hun bijstandsuitkering ontvangen, geen sollicitaties verricht. Daarnaast heeft hij ter zitting verklaard dat hij geen betaalde arbeid kan verrichten, omdat hij kampt met een hernia, maar omdat medische informatie ontbreekt, kan op dit moment niet worden geconcludeerd dat hij in het geheel niet in staat is om betaalde arbeid te verrichten, of slechts gedeeltelijk.
Inzage en gebruik strafvonnis
A heeft nog principieel aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het strafvonnis heeft gelicht en hem en zijn beschermingsbewindvoerder pas ter zitting daarmee heeft geconfronteerd en heeft gebruikt bij zijn beslissing. Daarbij heeft de rechtbank de reden voor het opvragen van het vonnis niet vermeld in zijn uitspraak. Dat is in strijd met het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2837, aldus A. Voor zover deze grief terecht zou zijn voorgesteld is het hof van oordeel dat hij bij deze grief geen belang meer heeft. Voorafgaand aan de zitting in hoger beroep heeft het hof (evenals de rechtbank dat voorafgaand aan de zitting had verzocht) aan A gevraagd het strafvonnis in het geding te brengen. Dat is niet gebeurd. Ter zitting heeft het hof aangegeven dat het toch graag de beschikking zou hebben over het strafvonnis om meer inzicht te kunnen krijgen in de mogelijk door de benadeelde partij in te stellen materiële vordering. Ook indien de rechtbank het strafvonnis niet zou hebben vermeld en gebruikt in de uitspraak zou het hof voor een goede beoordeling hebben willen weten of er (naast de schadevergoedingsmaatregel met betrekking tot de immateriële schade) nog een materiële schadevordering was ingesteld door de benadeelde. A heeft daarop het strafvonnis overgelegd (waarbij volgens afspraak slechts de gedeelten leesbaar waren die betrekking hadden op de materiële vordering). Uit dat vonnis blijkt inderdaad dat de benadeelde door inkomensverlies een vordering op A stelt te hebben. Dat is van belang voor deze beoordeling van het verzoek. Het hoger beroep faalt. Het vonnis wordt bekrachtigd en de schuldenaar wordt niet toegelaten.
Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 september 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7309