Column Geert Lankhorst * – Voorlopige voorziening voor drie maanden en schorsing conservatoir loonbeslag

Een loonbeslaglegging volgde op een reeds gestart schuldhulptraject. Het belang van de debiteur is volgens de Rotterdamse rechtbank dat het minnelijke traject en de eventuele toelating tot de Wsnp niet worden doorkruist door het gelegde conservatoire beslag. Voldoende aannemelijk is dat nieuwe schulden zullen ontstaan bij handhaving van het beslag omdat de debiteur als gevolg van dat beslag niet meer over inkomen beschikt. En de rechtbank weegt in de belangenafweging mee dat het beslag door de verhuurder als crediteur (definitief) is gelegd, nadat verzoeker zich bij schuldhulpverlening had gemeld en dit ook aan de verhuurder kenbaar had gemaakt. Dit is dus naast de gebruikelijke belangenafweging een interessant dubbel vereiste: 1. de aanmelding bij de minnelijke schuldhulp moet voorafgaan aan de beslaglegging en 2. die aanmelding moet ook kenbaar worden gemaakt aan de crediteuren.

Conservatoir beslag na aanmelding schuldhulp

Eerst de aanloop tot dit vonnis. Verzoeker A had op 2 november 2022 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening. Verweerster had als verhuurder een vordering op A van € 36.391,38 uit een geldleningsovereenkomst, en een achterstand in het voldoen van de huurtermijnen van juli, augustus en september 2022. A heeft zich in september 2022 bij de schuldhulpverlening van de gemeente Rotterdam gemeld. Bij beschikking is vervolgens verlof verleend om conservatoir beslag te leggen onder de werkgever op het loon van A en een transitievergoeding. Het conservatoir derdenbeslag is gelegd, op alle bestaande en toekomstige, voor beslag vatbare gelden en vorderingen van A op diens werkgever. De arbeidsrelatie is per 1 november 2022 beëindigd. Op 7 november 2022 is het voorlopige conservatoire loonbeslag definitief geworden.

Stellingen van debiteur en crediteur

A heeft bij brief van 11 november 2022 een buitengerechtelijke schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers. Namens A is verzocht om een voorlopige voorziening ex art. 287 lid 4 Fw voor de duur van zes maanden, die strekt tot schorsing van het onder zijn werkgever gelegde conservatoir beslag op het loon, althans een verbod op tenuitvoerlegging. Wegens het gebrek aan inkomen zal A genoodzaakt zijn om nieuwe schulden te laten ontstaan. Een voorlopige voorziening voor de duur van drie à vier maanden zou volgens de schuldhulpverleningsorganisatie voldoende zijn om het gestarte minnelijk traject af te ronden. Zeven schuldeisers hebben al ingestemd met het voorstel. Er zijn nog geen weigeringen binnengekomen. Door de verhuurder wordt betwist dat sprake is van een bedreigende situatie bij A. En het minnelijk traject zou pas echt zijn opgestart nadat beslag was gelegd. Het gaat om een eenmalig gelegd beslag op de laatste loonronde, aldus de verhuurder, en er is dus geen sprake van een langlopend beslag. Bovendien is het minnelijk traject nog niet afgerond, in welk geval een voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw zou moeten worden geweigerd.

Spoedeisend belang

Wat vindt de rechtbank hiervan ? De voorlopige voorziening van artikel 287 lid 4 Fw kan worden uitgesproken – aldus de Rotterdamse rechters – ter overbrugging van de periode tussen de indiening van, en de beslissing op, het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsanering, als er een noodvoorziening nodig is. Bovendien dient het niet onaannemelijk te zijn dat A tot de schuldsaneringsregeling zal worden toegelaten. De rechtbank is van oordeel dat A spoedeisend belang heeft bij een voorziening die hem de beschikking geeft over de beslagen loonsom en de slotafrekening c.q. transitievergoeding. Hij heeft dit nodig om de komende maanden zijn vaste lasten te kunnen voldoen. De arbeidsrelatie is inmiddels immers beëindigd. A heeft een uitkering aangevraagd, maar die aanvraag is nog in behandeling. Het kan waarschijnlijk nog enkele weken duren voordat een uitkering beschikbaar wordt gesteld. Er is ook conservatoir beslag gelegd op de slotafrekening c.q. transitievergoeding, die bestemd was om de periode na beëindiging van de arbeidsrelatie te overbruggen. Deze geldsom wordt in beginsel niet als inkomen aangemerkt, reden waarom de beslagvrije voet daarop niet wordt toegepast. Op dit moment is onvoldoende gewaarborgd – zo redeneert de rechtbank – dat A aan zijn lopende verplichtingen kan voldoen. A’s werkgever is niet bereid geweest om de gecorrigeerde beslagvrije voet toe te passen op de loonbetaling van oktober en het hem toekomende deel alsnog uit te keren. Als de komende maanden nieuwe schulden ontstaan, loopt A het risico dat het schuldhulptraject wordt beëindigd. Bovendien kan dat allebei negatief uitwerken in de beoordeling van het schuldsaneringsverzoek.

Belangenafweging

Het belang van de verhuurder ligt erin, dat zij zich ter voldoening van haar vorderingen kan verhalen op het vermogen van A. Het belang van A is dat het door hem gestarte minnelijke traject en de eventuele toelating tot de schuldsaneringsregeling niet worden doorkruist door het gelegde conservatoire beslag. Voldoende aannemelijk is geworden in de ogen van de rechtbank dat nieuwe schulden zullen ontstaan bij handhaving van het beslag, omdat A (mede) als gevolg van dat beslag niet meer over inkomen beschikt. Er is nog geen ander inkomen. Naar het oordeel van de rechtbank dient het belang van A om de mogelijkheid te krijgen om zijn schuldenproblematiek op te lossen, in dit geval zwaarder te wegen dan het belang van verweerster. De rechtbank weegt daarbij mee dat het beslag door verweerster (definitief) is gelegd, nadat A zich bij schuldhulpverlening had gemeld en dit ook aan verweerster kenbaar had gemaakt. Dat verweerder wist dat A zich bij schuldhulpverlening had gemeld, blijkt ook uit het beslagrekest. De rechtbank weegt ook mee dat niet onaannemelijk is dat A tot de schuldsaneringsregeling zal worden toegelaten indien hij het minnelijk traject kan afronden en in die periode geen nieuwe schulden maakt.

Duur voorziening

De rechtbank ziet aanleiding om de voorziening te beperken tot maximaal drie maanden. Art. 287, vierde lid, Fw voorziet in de mogelijkheid om ter overbrugging van de periode tussen indienen van het Wsnp-verzoek en de beslissing daarop een voorziening te treffen. Naar zijn aard beoogt dit artikel een voorziening te treffen voor een kortere periode dan een voorziening ex artikel 287b Fw. Dit is mede in het belang van de schuldeisers. De rechtbank schorst het gelegde conservatoir derdenbeslag onder de werkgever en verbiedt de tenuitvoerlegging van dat beslag; bepaalt dat de werkgever geen door het beslag getroffen gelden meer onder zich mag houden en beveelt de uitbetaling van de door het beslag getroffen opeisbare geldsommen.

Bron: Rechtbank Rotterdam 25-11-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:11899

* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.

Vorig bericht
Wetswijziging per 1 juli 2023?
Volgend bericht
Column Geert Lankhorst * – Geen reactie crediteur op saneringskredietvoorstel is afwijzing

Gerelateerde berichten

Niets gevonden.
keyboard_arrow_up