Verlenging looptijd schuldsaneringsregeling: herleeft de afdrachtverplichting nadat in een verlengde periode een boedelachterstand is ingelopen? Dat zou op zich kunnen volgens de Hoge Raad. De rechter mag dat echter niet zomaar doen, want moet dan wel kenbaar in zijn overwegingen betrekken hoe het evenwicht wordt bewaard tussen de belangen van de schuldenares en het belang van de schuldeisers.
Wat ging eraan vooraf?
Bij vonnis van 13 oktober 2020 werd voor de schuldenares door de Rechtbank Noord-Holland de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Op grond van het oude recht was de wettelijke termijn van deze schuldsanering drie jaar. De rechtbank heeft na afloop van deze termijn de schuldenares geen schone lei verleend, op de grond dat de schuldenares toerekenbaar was tekortgeschoten in de nakoming van een aantal verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 13 februari 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:363) het vonnis van de rechtbank vernietigd en de looptijd van de schuldsaneringsregeling met 24 maanden (tot 13 oktober 2025) verlengd. Het hof heeft bepaald dat de schuldenares gedurende de verlenging in het kader van de afdrachtverplichting slechts het bewindvoerderssalaris is verschuldigd tot het moment dat de boedelachterstand is ingelopen, waarna de afdrachtplicht in volle omvang herleeft tot het einde van de (verlengde) termijn is bereikt.
Cassatieberoep
Schuldenares ging in cassatie en klaagde over het oordeel van het hof dat de verlenging van de schuldsaneringsregeling voor haar zou voortduren ook na het inlopen van de boedelachterstand en dat zij na het inlopen van de boedelachterstand weer aan de reguliere afdrachtverplichting zou moeten voldoen. Het hof heeft, met het stellen van deze voorwaarden, ten onrechte een verdergaande verplichting aan de schuldenares opgelegd dan nodig is voor het herstellen van de aanvankelijke tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De beslissing tot verlenging van de schuldsaneringsregeling behoort proportioneel te zijn aan het doel van de verlenging, aldus de schuldenares.
Verlenging om alsnog de schone lei te behalen
Art. 349a lid 3 Fw voorziet (en voorzag ook in het oude recht) in de mogelijkheid dat de rechter na afloop de schuldsaneringstermijn verlengt tot ten hoogste vijf jaar. Met deze mogelijkheid van verlenging is beoogd, aldus de Hoge Raad, om een voorziening te treffen voor gevallen waarin na ommekomst van de reguliere termijn geen schone lei kan worden verleend, maar de verwachting gerechtvaardigd is dat dit na een (korte) verlenging van die termijn wel mogelijk zal zijn. In die gevallen is verlenging van de schuldsaneringstermijn een alternatief voor de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder verlening van de schone lei (Kamerstukken II 2005/06, 29 942, nr. 8, p. 4 en Kamerstukken II 2021/22, 36040, nr. 3, p. 76 en 77). De verlenging kan dan ertoe dienen de schuldenaar in de gelegenheid te stellen tekortkomingen in de nakoming van zijn verplichtingen te herstellen (HR 9 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:316, en HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935). De schuldenaar wordt door de verlenging in de gelegenheid gesteld om alsnog gedurende een zekere periode goed gedrag te tonen om ervan blijk te geven dat een schone lei gerechtvaardigd is.
Maatwerk gewenst bij tekortkomingen
De rechter die de termijn verlengt, kan maatwerk toepassen en beoordelen welke reactie op een tekortkoming van de schuldenaar in de specifieke omstandigheden van het geval het meest passend is (Kamerstukken II 2021/22, 36040, nr. 3, p. 77). Het verdient daarom aanbeveling – aldus de Hoge Raad – dat de rechter die de termijn verlengt, zich in zijn beslissing niet ertoe beperkt de duur van die verlenging te bepalen, maar ook preciseert welke in het algemeen uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen gedurende de termijn van de verlenging voor de desbetreffende schuldenaar gelden (HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935).
Waarom een verlenging?
Nu had het hof op zich wel uitgebreid gemotiveerd waarom een maximale verlenging aangewezen was:
“De volgende omstandigheden zijn daarbij in het bijzonder meegewogen. De schuldenares heeft erkend kwalijk te hebben gehandeld en heeft zich gemotiveerd getoond om de schuldsaneringsregeling alsnog tot een goed einde te brengen. De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat het plan van de advocaat van de schuldenares haalbaar is en tot een oplossing van de boedelachterstand kan leiden. Ook heeft de bewindvoerder erkend dat een verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris in een eerder stadium van de schuldsaneringsregeling wellicht tot een beter resultaat van de regeling had kunnen leiden. Verder heeft de schuldenares een stabiel inkomen en heeft zij de nieuwe schulden al afbetaald. Ten slotte weegt mee dat de schuldeisers een groot belang hebben bij het inlopen van de boedelachterstand. De totale schuldenlast van de schuldenares bedraagt € 137.967,89 en de schuldenares heeft thans een bedrag van € 20.091,57 gespaard voor de schuldeisers, hetgeen 14,56% van de totale schuldenlast behelst. Door het voortzetten van de schuldsaneringsregeling zal de boedel na de verlenging met 24 maanden ten minste € 40.363,01 bevatten en daarmee op bijna 30% van de totale schuldenlast komen. Bovendien zal de schuldenares naar verwachting in staat zijn (nog) meer baten voor de boedel te verwerven gedurende de verlenging van de schuldsaneringsregeling, aangezien zij de boedelachterstand bij stipte maandelijkse afdracht van de volledige afloscapaciteit in minder dan 24 maanden kan inlopen en de reguliere afdrachtverplichting voor de resterende termijn herleeft. Ter zitting in hoger beroep is voorts gebleken dat de bewindvoerder niet was ingelicht over het toegenomen inkomen van de meerderjarige, inwonende zoon van de schuldenares. Het hof verwacht dat de schuldenares alsnog alle benodigde informatie over het inkomen van haar zoon aan de bewindvoerder verstrekt, zodat eventueel een nieuwe berekening van het vrij te laten bedrag kan worden gemaakt.”
Evenwicht belangen
Het is volgens de wetgever aan de rechter om in het individuele geval bij het verlengen van de termijn een evenwicht te bewaren tussen de belangen van de schuldenaar en het belang van de schuldeisers bij voldoening van (een deel van) hun vordering (Kamerstukken II 2021/22, 36 040, nr. 3, p. 78). Aannemelijk moet zijn dat de verlenging een voldoende vorm van compensatie biedt voor het eerdere tekortschieten van de schuldenaar in de nakoming van zijn verplichtingen. Het belang van de schuldeisers kan echter geen zelfstandige grond zijn voor verlenging van de schuldsanering aan het einde van de looptijd daarvan (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1203). Ook al is de motivering gezien het schuldeisersbelang helder – het belang van de schuldenaar lijkt in het bovenstaande citaat minder duidelijk meegewogen. Misschien zou het hof explicieter hebben kunnen overwegen dat gezien het belang van de debiteur de reguliere boedelafdrachtverplichting gedurende de verlengde termijn tijdelijk moest komen te vervallen. Waardoor niet meer sprake zou zijn van een “extra” aflossing.
Bij verlenging mag rechter meer eisen dan alleen goedmaken van verzuimen
Hoe dit ook zij: Het is volgens de Hoge Raad niet zo dat de periode van verlenging en de gedurende die periode geldende verplichtingen van de schuldenaar, niet verder mogen gaan dan nodig is voor het ongedaan maken van de toerekenbare tekortkoming van de schuldenaar die is vastgesteld bij het einde van de reguliere termijn (het aflossen van de boedelachterstand). Dat zou niet goed hanteerbaar zijn, aldus de Hoge Raad, indien de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de inlichtingenplicht, zoals in dit geval, of in de sollicitatieverplichting. In gevallen waarin de schuldenaar (mede) is tekortgeschoten in de nakoming van de afdrachtplicht, zoals ook in dit geval, kan de rechter bij het bepalen van de duur van de verlenging en de gedurende die periode geldende verplichtingen van de schuldenaar, ermee rekening houden dat de schuldeisers, als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten van de schuldenaar, langer moeten wachten op voldoening van (een deel van) hun vordering, terwijl zij geen aanspraak kunnen maken op rente gedurende de (verlengde) looptijd (art. 303 lid 3 Fw).
Meer dan het aflossingsplan
Het hof had geoordeeld dat de looptijd met de maximale 24 maanden moest worden verlengd. Het hof heeft met die termijn aansluiting gezocht bij het aflossingsplan van de schuldenares. Dat plan houdt in dat de boedelachterstand wordt afgelost door afdracht van € 1.184,09 per maand, dat de boedelachterstand dan na twintig maanden is ingelopen en dat gedurende de dan resterende vier maanden in totaal € 4.736,36 extra wordt gespaard voor de schuldeisers. Uit de beslissing van het hof kan voortvloeien dat de schuldenares gedurende de gehele verlengingsperiode van 24 maanden een aanzienlijk hoger bedrag moet afdragen. Het hof heeft niet kenbaar in zijn overwegingen betrokken hoe in dit scenario een evenwicht wordt bewaard tussen de belangen van de schuldenares en het belang van de schuldeisers, terwijl zonder nadere motivering niet van een dergelijk evenwicht blijkt.
Extra motiveren
Het zit hem in deze zaak dus in die 4 maanden “extra” aflossing, in het herleven van de afdrachtplicht tijdens de verlenging na het inlopen van de boedelachterstand. Als dat geschiedt, dan vraagt dat een extra motivering van de rechter in hoeverre bij de verplichtingen gedurende verlenging rekening is gehouden met het belang van de debiteur. En dan niet met de open deur dat een verlenging sowieso prettiger is dan het simpelweg meteen (zonder verlenging) onthouden van de schone lei. Meestal wordt in de praktijk ingeschat (eventueel met behulp van een advocaat of beschermingsbewindvoerder) hoeveel maanden verlenging nodig is om de boedelachterstand in te lopen. Daarvoor wordt dan een verlenging verzocht, waarbij de reguliere maandelijkse afdracht komt te vervallen, met uitzondering van het bewindvoerderssalaris (het looptijdafhankelijk deel).
De Hoge Raad vernietigde zodoende het arrest van het gerechtshof Amsterdam; en verwees het geding naar het gerechtshof Den Haag om aan de hand van de dan beschikbare gegevens, te beoordelen hoe een evenwicht kan worden bewaard tussen de belangen van de schuldenares en de belangen van de schuldeisers.
Bronnen: Art. 349a Fw en Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1072, conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:365, cassatie van: ECLI:NL:GHAMS:2024:363
* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.