Afwijzing van verzoek tot bevel instemming met aangeboden minnelijke schuldregeling.Onvoldoende werd aangetoond dat schuldeiser met aangeboden regeling beter af zou zijn dan in de schuldsanering. Een dwangakkoord in privé verhoudingen (hier tussen ex-echtgenoten) blijkt toch lastig om te realiseren. De (on)redelijkheid van de weigering blijft de centrale maatstaf van artikel 287a Fw, waarbinnen de vermogensvergelijking minnelijk-wettelijk een belangrijk gezichtspunt is.
Moeizame familieverhoudingen
In deze zaak heeft A een schuldregeling aangeboden aan haar drie schuldeisers, onder wie een vennootschap van haar ex-echtgenoot. Deze heeft de vordering gecedeerd gekregen van de ex-echtgenoot en vervolgens (derden)beslag gelegd onder de ex-echtgenoot op een partner-alimentatievordering van A op haar ex-echtgenoot. De andere schuldeisers zijn de ouders van A en de Belastingdienst. De totale schuldenlast van A bedraagt € 1.215.663,69 en bestaat uit een schuld aan verweerster van € 674.842,-, een schuld aan haar ouders van € 539.736,69 en een schuld aan de Belastingdienst van € 1.085,- waarvan € 914,- preferent. De vordering betreft een door de man aan de verwerende vennootschap gecedeerde vordering uit hoofde van onderbedeling in het kader van de verdeling van de beperkte huwelijksgemeenschap waarin de man en de vrouw waren gehuwd. De man is directeur-grootaandeelhouder van de vennootschap.
Het voorstel tot minnelijke schuldregeling
Op grond van een beschikking is de man tot aan 15 juli 2028 (na indexering) € 2.992,54 per maand partneralimentatie aan de vrouw A verschuldigd. De vennootschap van de man heeft ten laste van A beslag gelegd onder de man op de alimentatievordering, waardoor A maandelijks € 1.358,- ontvangt van de man, terwijl het meerdere wordt ingehouden ter aflossing van de schuld van A. A heeft aan haar schuldeisers een akkoord aangeboden waarbij aan de preferente schuldeisers 0,28% en aan de concurrente schuldeisers 0,14% zal worden betaald tegen finale kwijting. Daartoe zal A gedurende drie jaar haar afloscapaciteit sparen, volgens de NVVK-norm. Jaarlijks wordt het gespaarde bedrag doorbetaald aan de schuldeisers. De door A ingeschakelde schuldhulporganisatie herberekent jaarlijks de afloscapaciteit en houdt toezicht op de naleving van de regeling. Verweerster weigert als enige in te stemmen met de voorgestelde minnelijke regeling. Het verzoek dwangakkoord is afgewezen door de rechtbank Noord-Nederland, en het hof komt tot dezelfde conclusie.
Stellingen van verzoekster
A betwist het belang en de hoogte van de vordering van verweerster. Het cederen van de vordering van de man aan de vennootschap is enkel gedaan om fiscaal voordeel te behalen en het betalen van alimentatie door de man aan A te beperken. Verder meent A dat de schuld aan haar ouders voldoende duidelijk is, terwijl het ontstaan daarvan te wijten zou zijn aan de man. Zij legt een medische verklaring over ter onderbouwing van haar arbeidsongeschiktheid. Het gedane aanbod is volgens haar het maximaal haalbare, ook in vergelijking met de schuldsanering. Tot slot meent A dat de schuld aan de man weliswaar het gevolg is van een moeizame echtscheiding, maar dat de schuld aan de vennootschap van € 450.000,- het gevolg is van cessie (overdracht vordering).
Oordeel gerechtshof
Duidelijk is in de ogen van het hof dat die schulden zijn terug te voeren op de beëindiging van het huwelijk van partijen en de vele procedures die tussen partijen zijn gevoerd. Ook is aannemelijk dat dit weerslag heeft gehad op de gezondheid van A . Die constateringen over de aard, achtergrond en gevolg van die schulden zijn echter niet voldoende – zo zegt het hof – om verweerster te veroordelen met het voorstel in te stemmen. A stelt dat de vennootschap en de man door de wijze waarop de schuld wordt afgelost aanzienlijk beter af zijn dan A, mede door te behalen fiscale voordelen, en dat A daardoor een lager bedrag aan alimentatie ontvangt dan zij zonder de vordering van verweerster zou ontvangen. Daargelaten dat volgens verweerster de theoretische fiscale voordelen feitelijk niet worden genoten, maken de door A genoemde omstandigheden niet dat verweerster – in plaats van aflossing op de schuld met een bedrag van € 1.600,- per maand – zou moeten instemmen met een te verwaarlozen deel van haar vordering.
Daar komt bij dat A onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerster met het aangeboden akkoord beter af is, als dat wordt vergeleken met de hypothetische situatie dat A tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zou worden toegelaten. In dat geval immers zou het ten laste van haar door verweerster gelegde beslag vervallen waarna het gehele inkomen uit alimentatie ter beschikking van de boedel zou komen ter verdeling onder alle schuldeisers en een bewindvoerder. Dit alles overziende mocht de vennootschap – zo vindt het hof Arnhem-Leeuwarden – in redelijkheid weigeren om met de aangeboden schuldregeling in te stemmen.
Oordeel Advocaat-Generaal en Hoge Raad
In cassatie klaagt A dat haar argumenten niet goed zijn weergegeven en gewogen door het hof. Want het hof oordeelde dat onvoldoende is onderbouwd dat verweerster met de regeling beter af zou zijn dan in de hypothetische situatie dat A tot de schuldsaneringsregeling zou worden toegelaten. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van A en bekrachtigt het arrest van het hof, onder verwijzing naar de conclusie van de Advocaat-Generaal. Het is niet zo dat het hof (alles) bepalend zou hebben gevonden of de vennootschap met het aanbod beter af is in vergelijking met de hypothetische situatie dat A tot de wettelijke schuldsanering zou worden toegelaten. Ook de overige omstandigheden zijn van belang en meegewogen. Het hof acht de “hypothetische resultaatsvergelijking” niet allesbepalend: het hof weegt méér omstandigheden dan de cassatieklacht veronderstelt, aldus de Advocaat-Generaal.
Deze conclusie neemt de Hoge Raad over. Het hof maakt weliswaar de (bij artikel 287a Fw gebruikelijke) hypothetische resultaatsvergelijking: biedt het alternatief van schuldsanering enig uitzicht voor verweerster en hoe groot is de kans dat de weigeraar dan evenveel of meer zal ontvangen. Maar het gaat daarbij om de positie van verweerster in verschillende scenario’s. En de uitkomst van de vermogensvergelijking moet worden meegewogen bij de (centrale) beoordeling of de schuldeiser in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Hierbij is het dan óók van belang om de belangen van andere (instemmende) schuldeisers onder ogen te zien. Het verzoek dwangakkoord wordt dus afgewezen.