Een immateriële schadevergoeding die tijdens de (verlengde) looptijd is verkregen valt in de schuldsaneringsboedel. Uitzonderingen op deze regel zijn voorbehouden aan de wetgever.
Een verlenging
De rechtbank Midden-Nederland had A bij vonnis van 28 januari 2019 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Bij vonnis van 8 juni 2021 was een verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging afgewezen. De rechtbank had vervolgens bij vonnis van 3 februari 2022 de looptijd van de schuldsanering verlengd met maximaal twee jaren, tot 28 januari 2024 – of zoveel korter totdat een aantal tekortkomingen ongedaan zouden zijn gemaakt. Gedurende de verlenging – zo redeneerde de rechtbank – zou A haar spaarcapaciteit boven het vrij te laten bedrag kunnen en moeten aanwenden om de ontstane boedelachterstand in te lopen. De rechtbank had immers na ommekomst van de reguliere looptijd geoordeeld dat de schone lei (nog) niet aan A kon worden verleend. Zij had namelijk tijdens de schuldsanering een boedelachterstand van € 4.028,39 en een nieuwe schuld aan de Belastingdienst van € 2.470,- laten ontstaan. Daarnaast had de rechtbank vastgesteld dat A na een auto-ongeval een bedrag van € 1.000,- aan herstelkosten voor haar auto en een bedrag van € 500,- als voorschot op immateriële schadevergoeding had ontvangen. Deze bedragen waren in mei 2021 op de boedelrekening van de bewindvoerder ontvangen. Het nadien (begin januari 2022) door A ontvangen restant aan immateriële schadevergoeding ad € 4.000,- was echter ten onrechte niet aan de boedel afgedragen, aldus de rechtbank. Een strenge rechtbank had wellicht ook tot een tussentijdse beëindiging kunnen komen, maar toch werd A in de gelegenheid gesteld om met een verlenging van maximaal twee jaar de tekortkomingen ongedaan te maken. Wel zou zij ook het bewindvoerderssalaris moeten blijven voldoen, aldus nog steeds het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland.
In hoger beroep onder de loep: de boedelachterstand
A was het niet eens met dit verlengingsvonnis en zocht het hogerop bij het Hof. Zij verzocht het hof het vonnis te vernietigen en alsnog te beslissen dat haar schuldsaneringsregeling zou worden beëindigd met een schone lei. De mondelinge behandeling bij het Hof vond plaats op 21 maart 2022, waarbij A verscheen, bijgestaan door haar advocaat, en verder waren aanwezig de Wsnp-bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder van A. Wat doet het gerechtshof ? Het hof overweegt dat A erkent dat sprake is van een boedelachterstand en dat een nieuwe schuld aan de Belastingdienst is ontstaan. Zij heeft na het vonnis van de rechtbank van de Belastingdienst uitstel van betaling gekregen en met de Belastingdienst een maandelijkse betalingsregeling afgesproken. In hoger beroep is alleen de vraag voorgelegd of het bedrag van in totaal € 4.500,- aan immateriële schadevergoeding aan de boedel toekomt. De Wsnp-bewindvoerder heeft ter zitting bevestigd dat ook het restant aan immateriële schadevergoeding van € 4.000,- inmiddels op de boedelrekening is gestort. Volgens A komt het bedrag aan immateriële schadevergoeding niet aan de boedel toe. Zij stelt dat zij met de storting van het totaalbedrag van € 4.500,- haar reguliere boedelachterstand heeft ingelost.
Boedelomvang en smartengeld
Op grond van artikel 295 lid 1 Fw omvat de boedel in een schuldsaneringsregeling de goederen van de schuldenaar ten tijde van de toelatingsuitspraak, alsmede de goederen die hij tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling verkrijgt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 november 2006 (HR 24 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1111) geoordeeld dat een gedurende de looptijd van de schuldsanering ontvangen uitkering ter zake van immateriële schadevergoeding in de schuldsaneringsboedel valt.De Hoge Raad heeft daarbij overwogen dat op de in artikel 295 lid 1 Fw vervatte regel een aantal wettelijke uitzonderingen wordt gemaakt, maar dat tot die uitzonderingen niet behoort een geldsom die ter vergoeding van letselschade is uitgekeerd. Ook niet voor zover deze strekt ter vergoeding van toekomstige kosten en van toekomstige schade ten gevolge van gemis aan arbeidscapaciteit. De Hoge Raad motiveert dit door te wijzen op de aard van de wettelijke schuldsanering. Die regeling wordt enerzijds erdoor gekenmerkt dat de schuldenaar die zich gedurende de looptijd van de schuldsanering aan de hem opgelegde verplichtingen houdt, met een schone lei – dus schuldenvrij – verder kan gaan. Maar anderzijds dat gedurende de looptijd van de schuldenaar een zo groot mogelijke bijdrage en inspanning moet worden gevergd om zoveel mogelijk activa in de boedel te brengen in het belang van schuldeisers. Daarom is er volgens de Hoge Raad geen reden aan de wettelijke uitzonderingen op artikel 295 lid 1 Fw een uitleg te geven die de bewoordingen daarvan te buiten gaat, of deze uitzonderingen analoog toe te passen. Geen extensieve uitleg dus.
Wet affectieschade
Daarnaast is nog relevant dat artikel 6:95 lid 2 BW sinds de inwerkingtreding van de Wet Affectieschade in 2019 bepaalt dat het recht op vergoeding van immateriële schadevergoeding niet vatbaar is voor beslag. Als de immateriële schadevergoeding eenmaal is voldaan, is de uitkering echter net als in beginsel ieder vermogensbestanddeel wel vatbaar voor beslag (Kamerstukken II 2014-2015, 34257, nr. 3, p. 10). In dit geval is de immateriële schadevergoeding tijdens de duur van de schuldsanering uitgekeerd aan A. Gelet daarop valt de immateriële schadevergoeding van A dus in principe in de schuldsaneringsboedel. Het hof ziet in dit geval geen bijzondere reden om te oordelen dat de uitgekeerde immateriële schadevergoeding buiten de boedel valt. Het is een bewuste keuze van de wetgever geweest – zo overweegt het hof Arnhem-Leeuwarden – om een uitgekeerd bedrag aan immateriële schadevergoeding in de boedel te laten vallen, en dat is bij de invoering van de Wet Affectieschade in 2019 nog eens (her)bevestigd. Het hof overweegt dat het aan de wetgever is om de regel dat een uitgekeerd bedrag aan immateriële schadevergoeding in de boedel valt te wijzigen. De wetgever heeft een suggestie in die zin van de commissie insolventierecht aan de Minister (nog) niet in wetgeving omgezet. Het hof bekrachtigt zodoende het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland.
Bronnen: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28 maart 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2371 en HR 24 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1111; artikel 295 lid 1 Fw en artikel 6:95 lid 2 BW.
* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.