Column Geert Lankhorst – ‘Verlenging termijn schuldsanering met een periode van zes maanden: gunst of sanctie?’

Is het schuldsaneringsregime werkelijk zo streng? Ondanks flinke tekortkomingen krijgen sanieten vaak toch nog een extra kans. In deze zaak speelde schendingen van de informatieplicht, ontstonden ook nieuwe schulden en een boedelachterstand en waren er ondoorzichtige betaalconstructies gemaakt. Zelfs bij het ontbreken van een plan van aanpak werd toch besloten tot een verlenging van de duur met zes maanden. De bewindvoerder vond dat de rechtbank mild had gevonnist, maar beide sanieten gingen in hoger beroep bij het Bossche hof, dat het vonnis bekrachtigde.

Gunst of sanctie ?

Een verlenging is in een haperende schuldsanering meestal bedoeld als een lichtere sanctie dan een tussentijdse beéindiging, een soort “terme de grace”. Maar sanieten ervaren het soms niet zo. In deze zaak werden A en B in augustus 2018 toegelaten tot de schuldsanering en kwam het in december 2020 tot een verlenging door de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht). De termijn werd met een half jaar verlengd tot februari 2022. De rechtbank oordeelde dat de beide sanieten de informatieplicht weliswaar onvoldoende nakomen, maar “dat dit geen onwil maar eerder onkunde lijkt”. Sanieten moesten zich meer bewust zijn van de consequenties van hun doen en laten, zo vonden de Maastrichtse rechters. Het zou niet in het belang van schuldeisers zijn om de regeling nu te beëindigen, en ook niet in het belang van sanieten. Dus kregen A en B nog een allerlaatste kans met een verlenging van zes maanden. Wel met een paar vermaningen erbij: Zij dienen transparant te zijn en alle informatie aan te leveren volgens de regels van de schuldsanering, en zich tijdens de resterende looptijd stipt te houden aan de verplichtingen. Indien blijkt dat de sanieten dat niet doen, dan lijkt een beëindiging van de schuldsanering zonder schone lei onafwendbaar.

Hoger beroep

A en B hebben in beroep aangevoerd dat de ontstane nieuwe schuld niet meer een verlenging rechtvaardigt want al ingelopen is. Ditzelfde geldt voor de ontstane achterstand aan de boedel. Dat de informatieverplichting stroef verliep had te maken met een aantal punten. Allereerst de bankrekening van hun dochter. Zij erkennen dat een deel van hun financiën via haar rekening verliep maar zij zijn van mening dat zij op dat moment niet anders konden. Omdat alle vaste lasten via hun rekening werden voldaan kwam het voor dat hun “leefgeld” niet meer op de rekening stond en dat zij in de supermarkt niet meer konden afrekenen. Om dit te voorkomen hebben zij met hun dochter afgesproken dat het leefgeld op haar rekening werd gestort. Omdat zij problemen hadden met het digitaal verzenden van de bankafschriften en ze de afschriften per post hebben opgevraagd zat een kleine vertraging in het aanleveren van deze informatie. De vertraging was iets langer dan een week en zij zijn dan ook van mening dat het verlaat aanleveren van informatie geen tekortkoming is. Inmiddels hebben zij nieuwe inloggegevens en in de toekomst wordt alles sneller aangeleverd, zo bezweren zij. Indien al sprake is van een “tekortkoming” dan hoeft dat (in hun visie) gezien de geringe betekenis niet tot een verlenging te leiden. De schuldeisers zijn niet benadeeld. De bewindvoerder is echter van mening dat de rechtbank terecht de looptijd heeft verlengd en dat de rechtbank nog mild in haar oordeel is geweest met de duur van de verlenging.

Maatstaf verlenging

Het Bossche hof bouwt het arrest grondig op en start met een uiteenzetting van de regels van de termijnverlenging – altijd nuttig voor wie het studiegeheugen weer eens wil opfrissen. Wie dat niet hoeft mag meteen door naar het volgende tussenkopje. Op grond van art. 349a lid 1 Fw bedraagt de termijn van de schuldsanering drie jaar, maar kan de rechter in afwijking daarvan de termijn op ten hoogste vijf jaar stellen. Met de in art. 349a lid 2 en 3 Fw voorziene mogelijkheid van verlenging van de termijn is beoogd, aldus het hof, een voorziening te treffen wanneer na de reguliere termijn nog geen schone lei kan worden verleend, maar de verwachting gerechtvaardigd is dat dit na een verlenging wel mogelijk zal zijn. De beslissing om ex art. 349a lid 2 en 3 Fw de termijn te verlengen kan worden genomen na het moment waarop de in art. 349a lid 1 Fw bedoelde (materiële) termijn afloopt, maar de schuldsanering nog niet via de art. 352-356 Fw (formeel) is geëindigd (HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, en HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1203).

Geen aflossingsplan en verzuim informatieplicht

Vast staat dat A en B nieuwe schulden en een boedelachterstand hebben laten ontstaan, zegt het hof. Zij stellen financieel in staat te zijn om de nieuwe schulden en de boedelachterstand binnen de looptijd geheel in te lopen, maar verzuimen een onderbouwd plan van aanpak te overleggen. Dit zet de lezer van het arrest even op het verkeerde been, want A en B hadden toch verzekerd dat de nieuwe schulden en de boedelachterstand al tot het verleden behoorden ? Hoe dan ook: Zij geven aan dat zij voor het inlopen van schulden en achterstand hun vakantiegelden aan zullen wenden, maar verzuimen daarbij aan te geven hoe hoog deze vakantiegelden zullen zijn. Het hof kan zo niet vaststellen of de wijze waarop zij van plan zijn hun nieuwe schulden en boedelachterstand wensen in te lopen als realistisch en haalbaar kan worden beschouwd.

Vast staat ook dat de (spontane) informatieplicht niet steeds naar behoren is nagekomen. Het hof verwijst naar een tweetal schenkingen van een oom van in totaal € 700,00 welke hij op de rekening van de dochter gestort heeft. Het hof plaatst grote vraagtekens bij het aanleveren van de bankafschriften aan de bewindvoerder. Niet valt in te zien waarom een aaneengesloten reeks van bankafschriften in twee gedeeltes is overgelegd waarbij nu juist het afschrift waarop de schenking van oom op 6 mei 2020 staat vermeld ontbrak. Bovendien hadden deze schenkingen spontaan gemeld moeten worden. De rechters hadden hier ook strenger over kunnen denken. Met andere woorden: hier hangt een geur van misleiding omheen. Het is volkomen begrijpelijk dat een bewindvoerder grote moeite heeft om op deze manier zijn of haar wettelijke toezichthoudende taken naar behoren uit te oefenen. Frustreren van het toezicht wordt meestal zwaar aangerekend.

Bankrekening dochter

Ook staat vast dat A en B nog steeds gebruik maken van de bankrekening van de dochter , niet alleen voor boodschappen, maar ook voor het aflossen op betalingsregelingen en het ontvangen van giften – terwijl zij weten dat dit niet de bedoeling is. A en B stellen dat zij maandelijks circa € 230,00 overhouden en dus kunnen sparen. Dan zouden zij vanaf hun eigen rekening hun boodschappen elektronisch kunnen betalen. Het hof heeft ook twijfels dat zij vanaf hun bankrekening geen betalingen aan een buitenlandse bankrekening zouden kunnen verrichten en dat daarom ter nakoming van een betalingsregeling met een Belgisch ziekenhuis ook weer een ongebruikelijke overboekingsconstructie in het leven is geroepen. Zo blijft sprake van (voor de bewindvoerder) moeilijk te herleiden geldstromen, overboekingen en verrekeningen. Gezien de ondersteuning door een budgetbeheerder zijn de complexe betaal- en aflosconstructies ook onnodig. Het hof is evenals de rechtbank mild voor de sanieten en bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, daar waar in feite ook voldoende grond voor een tussentijdse beëindiging aanwezig zou zijn geweest, gezien het aantal en de duur en de ernst van deze tekortkomingen. Anderzijds: Bewindvoerder en rechter zijn geen psychologen, en de grens tussen onwil en onkunde blijkt vaak niet eenvoudig te bepalen.

Bron: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 29 april 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1320

Vorig bericht
Extra Column Geert Lankhorst – Crediteurenbenadeling en tussentijdse beëindiging op verzoek van schuldeiser en bewindvoerder.
Volgend bericht
Hans Lagendaal vertelt op de website van de Belastingdienst over de Wsnp

Gerelateerde berichten

keyboard_arrow_up