Column Geert Lankhorst * – Toelating WSNP zonder poging tot buitengerechtelijke schuldregeling

Nieuws

Het Haagse hof ziet voldoende aanleiding om een uitzondering te maken op de hoofdregel dat voorafgaand aan een Wsnp-verzoek eerst het minnelijk traject doorlopen dient te worden. Het gerechtshof toetst het verzoek zonder dat A eerst een (mislukte) poging hoeft te doen om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, nu het in dit geval onmogelijk is om binnen afzienbare tijd een volledig beeld te krijgen van alle schulden. Een uitleg van het vernieuwde artikel 285 lid 1 sub f Faillissementswet die de actieve medewerking van crediteuren bevordert.  

Baanbrekende uitspraak

Een baanbrekend arrest onder het nieuwe wettelijke regime, zo mogen we deze uitspraak van het Haagse gerechtshof wel noemen. A heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 juni 2024, waarbij hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek schuldsanering. De rechtbank vond dat geen deugdelijke poging was gedaan om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. De enkele omstandigheid dat A een brief zond aan de schuldeisers met het verzoek zich uit te laten over hun vordering(en), de zogenoemde inventarisatiebrief, kan volgens de rechtbank niet worden beschouwd als een deugdelijke poging om tot een schuldregeling te komen. Ook overwoog de Haagse rechtbank dat niet alle schuldeisers op de inventarisatiebrief reageerden, wat (nog) niet de conclusie rechtvaardigt dat een buitengerechtelijke schuldregeling onmogelijk is. Hiermee zou aan A geen beroep toekomen op de in de wet toegelaten uitzonderingen, zoals dat het onmogelijk is om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. A is het hiermee niet eens en gaat in hoger beroep.

Onduidelijkheid omtrent vorderingen en omtrent reacties schuldeisers

Hoe zag het verloop van het minnelijke traject er dan uit ? Schuldhulpverlener en bewindvoerder Noordzij had alle schuldeisers geschreven dat in het kader van een akkoord een inventarisatie werd gedaan van de hoogte van de schulden. Daarop hebben niet alle schuldeisers gereageerd. Een rappelbrief werd verstuurd aan die schuldeisers, maar ook daarna waren er nog schuldeisers die niet reageerden. Het uitblijven van enige reactie kan niet anders worden opgevat – aldus het hof – dan als een afwijzing bij voorbaat van welk akkoord dan ook. Bij gebreke van een reactie van een aantal schuldeisers, is het onmogelijk om te berekenen welk aanbod kan worden gedaan uitgaande van de afloscapaciteit. Het hof zegt het niet zo, maar simpel gezegd: dat houdt de hele boel op. Een van de schuldeisers die niet heeft gereageerd is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Op zitting in hoger beroep is toegelicht dat de RVO voor de steunmaatregelen waar A in coronatijd gebruik van heeft gemaakt, op dit moment vijf beschikkingen heeft afgegeven waaruit de vorderingen blijken. Er dient echter nog een aantal andere beschikkingen te worden afgegeven. Deze laten nog op zich wachten en niet bekend is op welke termijn die beschikkingen zullen volgen. Ook het UWV heeft een vordering wegens tegemoetkoming in steunmaatregelen, op grond van de Noodmaatregel overbrugging Werkgelegenheid. Er zijn echter meer aanvragen door A ingediend en voorschotbedragen door hem ontvangen. Het UWV heeft op die aanvragen nog niet (definitief) beslist en ook bij deze beschikkingen is niet bekend op welke termijn zij zullen volgen. Moet men dan maar afwachten tot een onzeker moment waarop die duidelijkheid er wel is ? Van deze patstelling is terecht een principiële vraagstelling gemaakt onder het nieuwe wettelijke regime, dat immers soepeler is verwoord als het gaat om het doorlopen van een verplichte buitengerechtelijke voorfase.

Artikel 285 lid 1 sub f Fw (nieuw) door amendement

Het hof schetst allereerst het nieuwe recht op dit punt. Art. 285 lid 1 sub f Fw bepaalt dat een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen dient te worden overgelegd bij een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Per 1 juli 2023 is toegevoegd dat als aannemelijk is dat onvoldoende aflossingsmogelijkheden bij de schuldenaar of andere omstandigheden het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, voor de afgifte van deze verklaring niet eerst een poging hoeft te zijn gedaan om tot een dergelijke regeling te komen. Met de wijziging is beoogd om schuldenaren direct te kunnen doorgeleiden naar de schuldsaneringsregeling zodra duidelijk is dat het beproeven van een buitengerechtelijke schuldregeling zinloos is.

In het amendement dat tot wijziging van het wetsartikel leidde, wordt een drietal situaties beschreven waarin kan worden afgezien van het doen van een aanbod, namelijk : – a. budgetbeheer en/of schuldenbewind hebben na enige tijd de financiële situatie van de schuldenaar gestabiliseerd waardoor inzichtelijk is geworden dat de totstandkoming van een buitengerechtelijke schuldregeling kansloos is; – b. het wordt al snel duidelijk dat het onmogelijk zal zijn met een bepaalde schuldeiser overeenstemming te bereiken bijvoorbeeld door een brief van die schuldeiser of van zijn advocaat; – c. door dakloosheid of echtscheiding van de schuldenaar is het onmogelijk om binnen afzienbare tijd een volledig beeld te krijgen van alle schulden, wat essentieel is om überhaupt een schuldregeling te kunnen voorleggen aan de schuldeisers.

Primaat van buitengerechtelijke pogingen

Uitgangspunt is nog steeds – zo vervolgt het gerechtshof – dat in voldoende mate een poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling moet zijn gedaan en dat de schuldenaar in beginsel gehouden is een reëel en kwalitatief behoorlijk aanbod tot een minnelijke schuldregeling aan de schuldeisers te doen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de inventarisatiebrief (alleen) niet als een aanbod of deugdelijke poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling kan worden beschouwd. Deze brief bevat slechts het verzoek aan de schuldeisers zich uit te laten over de hoogte, ontstaansdatum en aard van hun vorderingen(en). Verder wordt vermeld dat als er geen reactie wordt ontvangen, dat dan de vordering door de schuldhulpverlener zal worden geschat en een eventueel voorstel op dit geschatte bedrag zal worden gebaseerd.

Schuldeisers mochten zonder te reageren concreet voorstel afwachten

Het is dan ook niet onbegrijpelijk – zo redeneert het hof – dat sommige schuldeisers niet de moeite hebben genomen om op deze brief te reageren: hun werd ruimte geboden om een concreet voorstel af te wachten en op basis daarvan hun verdere positie te bepalen. Het hof concludeert dan ook dat A zich onvoldoende heeft ingespannen om tot een minnelijke regeling te komen met zijn schuldeisers. Het hof volgt A daarom niet in zijn betoog dat toen een aantal schuldeisers niet reageerde op de inventarisatiebrief (die later nog een keer werd verstuurd) het zinloos was om alsnog een concreet aanbod te doen en dat zich dus toen een uitzonderingssituatie voordeed en het onmogelijk was om tot een schuldregeling te komen. De schuldeisers is immers nooit gelegenheid geboden om zich op een minnelijke regeling te beraden, aldus het hof, en de afweging te maken om daaraan wel of niet mee te doen. Maar hiermee blijkt de kous nog niet af, want er is nog een ander argument naar voren gebracht.

Toch uitzondering op hoofdregel

A heeft ook betoogd dat het in zijn geval onmogelijk is om binnen afzienbare tijd een volledig beeld te krijgen van alle schulden, omdat tijdens het minnelijk traject duidelijk is geworden dat de RVO en het UWV niet binnen afzienbare termijn definitieve beschikkingen zullen afgeven over de tegemoetkoming in de steunmaatregelen. Daarbij is de wijze waarop het UWV tot de vaststelling van de tegemoetkoming komt niet bekend, zodat de uitkomst daarvan ook niet in te schatten valt. Het hof ziet daarin wel voldoende aanleiding om een uitzondering te maken op de hoofdregel en het verzoek tot toelating te toetsen zonder dat A eerst een (mislukte) poging hoeft te doen om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Het hof concludeert daarom dat het verzoekschrift met de door Noordzij afgegeven verklaring dat het onmogelijk is om te komen tot een buitengerechtelijke schuldregeling, gelet op deze bijzondere omstandigheid, voldoet aan de eisen. De doorslaggevende bijzondere omstandigheid lijkt dan te zijn dat er van de kant van de schuldeisers niet “binnen afzienbare termijn” duidelijkheid te verkrijgen valt over de hoogte en de aard van de schulden. Een goed verdedigbare uitleg van het vernieuwde artikel 285 lid 1 sub f die een actieve medewerking van de schuldeisers bevordert – zeker ook van de overheidsschuldeisers die niet altijd even voortvarend zijn in de communicatie met debiteuren en hun schuldhulpverleners. Maar vooralsnog ook een uitleg waarvan niet helemaal zeker is of die zo ook in de andere ressorten wordt gekozen.  Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 juni 2024 en spreekt de schuldsaneringsregeling ten aanzien van A uit.

Bron: Gerechtshof Den Haag 6 augustus 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1411

* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.

Vorig bericht
Column Geert Lankhorst * – Verplichtingen gedurende verlenging
Volgend bericht
Column Geert Lankhorst * – Problematische schulden, ontbinding huurovereenkomst en voorwaarden schuldhulp

Gerelateerde berichten

Geen resultaten gevonden.
keyboard_arrow_up