Als een schuldenaar hulp heeft ingeroepen in de vorm van budgetbeheer en beschermingsbewind, en werk maakt van zijn gezondheid, zich constructief opstelt en de psychisch-sociale situatie onder controle is, dan levert dat een stabiele situatie op. Er is geen sprake (meer) van een afhankelijkheid van alcohol. De (inmiddels) regelmatige omgang met zijn kinderen heeft een positieve uitwerking op hem. Daarom vindt het hof voldoende aannemelijk geworden dat de schuldenaar zal kunnen voldoen aan de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
Een al wat oudere schuldenlast
Verzoeker X heeft uit een geëindigde relatie drie kinderen. Deze kinderen wonen bij hun moeder en verblijven om de week een weekend bij hem. Hij ontvangt een uitkering ingevolge de Participatiewet. Door de gemeente is hij vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Het leefgeld van X bedraagt € 50 per week. Zijn schuldenlast bedraagt in totaal ruim € 163.000,-. Hiertoe behoren onder meer een restant-hypotheekschuld aan ING van € 75.248,30 uit 2012 en een schuld aan Hoist Kredit AB van € 67.648,19 uit 2009. X is in 2014 in de financiële problemen gekomen toen zijn relatie eindigde en de gezamenlijke woning verkocht moest worden met een aanzienlijke restschuld tot gevolg. Deze feiten en omstandigheden lijken op zich geen bezwaar te vormen in het kader van de vijfjaarsperiode waarover een verzoeker de goede trouw aannemelijk maken moet.
Rechtbank: twijfel over stabiliteit
Bij de behandeling door de rechtbank Overijssel van zijn verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling blijkt dat de schuldenaar psychische problemen had. Aan hem is daarom opgedragen een recente verklaring van een hulpverlenende instantie of behandelaar over te leggen. Uit een briefje van de hulpverlenende instantie blijkt echter niet wat de stand van zaken van de behandeling en begeleiding is, waar die uit bestaat, of hoe het met de schuldenaar is gesteld, aldus de rechtbank. Verder valt uit het briefje niet af te leiden of de schuldenaar in staat zal zijn de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen. Verder overweegt de rechtbank dat de aan de schuldenaar gevraagde recente verklaring van een hulpverlenende instantie of behandelaar ten aanzien van (mogelijke) alcoholafhankelijkheid niet is overgelegd. De verklaring van de schuldenaar dat “er praktisch geen sprake meer is van alcoholafhankelijkheid” duidt erop dat daarvan nog wél in enigerlei mate sprake is. Dit maakt het beschikken over een verklaring van een hulpverlenende instantie of behandelaar des te noodzakelijker, aldus de rechtbank en zij wijst het toelatingsverzoek af. Zij doet dit op grond van een negatieve verwachting over het verloop van een schuldsanering (artikel 288, eerste lid, aanhef en onder c Faillissementswet).
Hulp ingeroepen en stabilisering situatie
De schuldenaar gaat in hoger beroep. Zonder dat er veel nieuwe feiten of omstandigheden zijn krijgt de zaak voor hem bij het hof toch een positieve wending. Dat kan omdat de hogere rechter dezelfde feiten en omstandigheden nu eenmaal anders waarderen kan. En een goede advocaat kan (en moet) bij die “framing” zeker helpen. Het hof overweegt dat het voor appellant spreekt dat hij in die situatie niet bij de pakken is gaan neerzitten maar dat hij het nodige heeft gedaan om erger te voorkomen. Zo is hij in budgetbeheer gegaan en een jaar geleden is beschermingsbewind voor hem ingesteld. Ter zitting in hoger beroep heeft de beschermingsbewindvoerder zich positief uitgelaten over het verloop van het beschermingsbewind. Appellant houdt de beschermingsbewindvoerder van alle relevante zaken op de hoogte en ondanks het beperkte leefgeld waarmee hij het al langere tijd moet doen zijn er geen nieuwe schulden ontstaan.
Verwachting omtrent verloop schuldsanering wel positief
Gelet op de ter zitting in hoger beroep door de schuldenaar beantwoorde vragen en de door de beschermingsbewindvoerder met hem tijdens het huisbezoek en nadien opgedane ervaringen heeft het hof – anders dan de rechtbank – geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat bij de schuldenaar sprake is van alcoholafhankelijkheid of dat daarvan recent nog sprake is geweest. Dit wordt onderschreven door de recente verklaring van de ambulant begeleidster van de hulpverleningsinstantie. De schuldenaar heeft hulp ingeroepen, maakt werk van zijn gezondheid, en stelt zich constructief op en de situatie is onder controle. De (inmiddels) regelmatige omgang met zijn kinderen heeft ook een positieve uitwerking op hem. Aldus is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden dat de schuldenaar zal kunnen voldoen aan de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Wat hierbij zou kunnen meespelen is dat de bewijslast bij het aannemelijk maken van een positieve toekomstverwachting (art. 288 lid 1 aanhef en sub c Fw) iets lichter is dan die bij de hardheidsclausule van lid 3. Want daar moet de verzoeker immers “opboksen” tegen het voorlopige oordeel van een schuldenlast die niet te goeder trouw is. Deze laatste situatie deed zich hier niet voor want de schulden dateerden alweer van ruim 5 jaar terug. Het vonnis van de rechtbank Overijssel van 9 juli 2019 wordt vernietigd en de schuldenaar wordt alsnog toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 september 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7310