Column Geert Lankhorst * – Toelating schuldsanering via hardheidsclausule en CJIB

Nieuws

Een deel van de schulden aan het CJIB valt binnen de (korter geworden) goede trouw-beoordelingstermijn van drie jaren. Deze schulden zijn naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan, althans onbetaald gelaten, en staan in beginsel aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg. De rechtbank acht het echter voldoende aannemelijk dat verzoeker de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. Hierdoor is het vertrouwen ontstaan dat hij de verplichtingen naar behoren zal nakomen.

Schuldhulpverlener en dochter bij de toelatingszitting

X heeft een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het verzoek behandeld ter zitting van 4 april 2024. X zelf is gehoord alsmede zijn dochter die tevens als vertaler optreedt, en een schuldhulpverleenster van de Kredietbank Rotterdam. Het verzoekschrift met bijlagen voldoet volgens de rechtbank Rotterdam aan de gestelde eisen. Want X verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met betaling van zijn schulden. Vraag is of er voldoende grond is gebleken voor afwijzing van het verzoek op grond van de goede trouw, en of X kan worden toegelaten.

Maatstaf van de goede trouw

Het verzoek wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker X ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar (voor de wetswijziging van 1 juli 2023 was dat nog een beoordelingstermijn van vijf jaar) voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Ook dient voldoende aannemelijk te zijn, aldus de rechtbank, dat X de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren.

Centraal Justitieel Incassobureau

In dit geval heeft de rechtbank onder meer gekeken naar de schuld aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). X heeft verkeersboetes opgelegd gekregen tussen 2019 en 2022. Een deel hiervan valt binnen de driejaarstermijn. Deze schulden zijn naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan, althans onbetaald gelaten, en staan in beginsel aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg. Ter zitting heeft de schuldhulpverlening van de Kredietbank Rotterdam verklaard dat niet alle ontstaansdata op de crediteurenlijst correct zijn genoteerd. X heeft verklaard dat zijn pizzeria-onderneming op 31 januari 2021 is uitgeschreven. Uit het Kamer van Koophandel-uittreksel blijkt dat de onderneming op 1 februari 2021 is opgeheven. Alle zakelijke schulden hangen hiermee samen waardoor deze buiten de driejaarstermijn vallen. Slechts één schuld, aan Oog op Zuid oogkliniek voor een bedrag van € 1.082,90, is volgens X recent ontstaan. De verklaring hiervoor ter zitting was dat de factuur niet per post was ontvangen.

Hardheidsclausule

Het verzoek kan ingevolge artikel 288, derde lid, van de Faillissementswet, ondanks het ontbreken van goede trouw, wel worden toegewezen – zo overweegt de rechtbank Rotterdam – indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke (stabiele) situatie sprake is. Een (groot) deel van de schuldenlast komt voort uit de voormalige onderneming van verzoeker. Hij heeft deze onderneming inmiddels gestaakt. Ook heeft hij ter zitting verklaard geen voertuigen meer op zijn naam te hebben staan. Daarnaast heeft verzoeker budgetbeheer en intensieve hulp van zijn dochter die nu ook als vertaler optreedt. Verzoeker heeft ter zitting een serieuze en saneringsgezinde houding getoond. Door al deze feiten en omstandigheden is bij de rechtbank het vertrouwen ontstaan dat verzoeker X de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen.

Schuldhulpverlening bij toelatingszitting

Het feit dat de schuldhulpverlening van de Kredietbank aanwezig was bij de toelatingszitting, zal ongetwijfeld de kansen van deze verzoeker om te worden toegelaten tot de Wsnp hebben vergroot, zeker bij iemand die zelf kennelijk de taal niet machtig is. Juist bij de hardheidsclausule  komt het natuurlijk aan op een goede toelichting van hoe het allemaal zo gekomen is en waarom nu een bestendige wending ten goede is bereikt. Dat kan een professional goed over het voetlicht brengen, of dat nu een Wsnp-bewindvoerder is in het kader van een Wrb-toevoeging (dit proefproject is inmiddels omgezet in structureel beleid) of een schuldhulpverlener die iemand (terecht) niet alleen naar de toelatingszitting wil laten gaan. In deze casus ziet men ook dat de kortere beoordelingstermijn voor de goede trouw in het voordeel uitpakt van de verzoeker, want de oudere CJIB-boetes wegen niet meer mee.

Onzeker is nog steeds een beetje of in de rechtspraak – gezien de kortere goede trouw beoordelingstermijn (van 5 naar 3 jaar) en de gehalveerde looptijd (van 3 jaar naar 18 maanden) de (niet-wettelijke) bestendigheidstermijn van 1 jaar uit artikel 288 lid 3 Fw hetzelfde is gebleven (het onder controle krijgen en houden van de oorzaak van de schulden) of dat ook die stabiliteitstermijn in de praktijk zal worden bekort. Hoe dit ook zij : De rechtbank spreekt per de datum van dit vonnis de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van X, en stelt de termijn van de regeling vast op de reguliere achttien maanden, te rekenen vanaf 11 april 2024, waardoor deze termijn eindigt op 11 oktober 2025.

Bronnen: Artikel 288 lid 3 Fw en Rechtbank Rotterdam 11 april 2024 ECLI:NL:RBROT:2024:3745

* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.

Vorig bericht
Column Geert Lankhorst * – Afwijzing termijnverkorting schuldsaneringsregeling
Volgend bericht
Column Geert Lankhorst * – Geen eerdere ingangsdatum, want aflossingen door beslag niet ten goede gekomen aan gezamenlijke schuldeisers

Gerelateerde berichten

Geen resultaten gevonden.
keyboard_arrow_up