Een bijzonder geval van termijnverkorting dat niet wordt beschreven in de Recofa-richtlijnen. De rechtbank spreekt de schuldsaneringsregeling (subsidiair) uit, nadat het primaire verzoek dwangakkoord werd afgewezen. De rechtbank stelt de verkorte looptijd van de schuldsanering vast op anderhalf jaar. Niet vanwege een voorafgaand faillissement, maar op grond van bijzondere omstandigheden. Nu de afwijzing van het minnelijke aanbod ligt aan de nalatigheid van de bank, terwijl de bank ook positief staat tegenover een akkoord, en alle andere crediteuren met het akkoord instemden en vergeleken met het aangeboden akkoord niet of nauwelijks worden benadeeld door een kortere looptijd, oordeelt de rechtbank dat in dit geval de looptijd wordt verkort tot anderhalf jaar.
Toedracht aanloop schuldsaneringsverzoek via dwangakkoordzitting.
A heeft – nu zijn primaire verzoek dwangakkoord werd afgewezen – het verzoek gehandhaafd om te worden toegelaten tot de schuldsanering. Hij is op de zitting van 14 januari 2021 verschenen met zijn beschermingsbewindvoerder en schuldhulpverlener. Het aanbod dat aan de crediteuren was gedaan, was gebaseerd op een onjuiste (want te lage) schuldenlast en daarom kon het dwangakkoord niet worden toegewezen. Vervolgens komt het subsidiaire schuldsaneringsverzoek dus in behandeling. De rechtbank toetst aan de goede trouw, kijkt daarbij vooral naar schulden die in de afgelopen vijf jaar zijn ontstaan, A voldoet aan alle eisen en wordt toegelaten. Tot zover niets bijzonders.
Uit het afwijzende dwangakkoordvonnis was af te leiden dat de buitengerechtelijke schuldenregeling niet kon slagen door verwijtbaar handelen van ABN AMRO bank, die als (enige) weigerachtige schuldeiser moest worden aangemerkt. De bank had – een jaar na de eerste opgave van haar schuld aan de schuldhulpverlening – en nadat op basis van die opgave een voorstel tot een akkoord aan alle crediteuren was gedaan – zonder nadere onderbouwing een gewijzigde, verhoogde vordering aan de schuldhulpverlener doorgeven. De schuldhulpverlener heeft vervolgens meermaals tevergeefs om een onderbouwing van de verhoogde vordering verzocht. De bank heeft uiteindelijk één dag voor behandeling van het dwangakkoord de verzochte onderbouwing gegeven. Hierdoor is de totale schuldenlast hoger en is het aanbod dat de schuldhulpverlener aan de schuldeisers kon doen niet langer juist. Het oorspronkelijke aanbod kan, gelet op de hogere schuldenlast, dus niet meer worden nagekomen, zo redeneerde de rechtbank, terwijl op zo’n korte termijn voor de zitting geen herzien voorstel aan alle crediteuren meer kan worden gedaan. De rechtbank heeft ABN AMRO bij de behandeling van het dwangakkoordverzoek in overweging gegeven alsnog in te stemmen met het aanbod voor de oorspronkelijke opgave van haar vordering, omdat het onzorgvuldig handelen van ABNAMRO anders voor rekening zou komen van verzoeker. ABN AMRO heeft desondanks volhard in haar weigering, waardoor de rechtbank zich verplicht voelde om het verzoek af te wijzen. Wellicht dat de rechtbank desondanks toch ook zou hebben kunnen oordelen dat een weigering als deze onredelijk was, juist gegeven het eigen optreden van de bank dat het minnelijk traject frustreerde. Hoe dit ook zij: A wordt subsidiair toegelaten tot de schuldsanering, maar dan wel op een bijzondere manier.
Maatstaven looptijd schuldsanering
De rechtbank overweegt dat de standaard looptijd door de wetgever op drie jaar is gesteld, maar ook dat op grond van art. 349a Fw de bevoegdheid bestaat om deze termijn aan te passen. Zo kan bij de opheffing van een faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de schuldsaneringsregeling de rechtbank de looptijd verkorten voor de duur dat in het faillissement is voldaan aan de verplichtingen die ook in de schuldsaneringsregeling gelden, zoals de afdrachtverplichting. Dat staat zo ook in de Recofa-richtlijnen (nr. 1.2b). Aangenomen moet worden dat deze mogelijkheid – onder omstandigheden – ook bestaat bij een verzoek schuldsanering zonder een voorafgaand faillissement. Dit is wel bijzonder te noemen, want in diezelfde Recofa-richtlijn nr. 1.2b staat ook : “Een langere tijd in een minnelijk traject, het sparen tijdens een moratorium of het aflossen van schulden voorafgaand aan de schuldsaneringsregeling is in beginsel geen reden tot verkorting van de wettelijke termijn.” De rechtbank maakt hier dus gebruik van de bevoegdheid om van de Recofa-richtlijnen af te wijken, die in Recofa-richtlijn 1.3 verwoord staat (en die eigenlijk ook direct uit de wet in artikel 349a Fw voortvloeit). Je zou ook kunnen zeggen dat richtlijn 1.2b de wettelijke discretionaire bevoegdheid van de rechter om de schuldsaneringstermijn te verkorten uit artikel 349a Fw teveel aan banden legt.
Verkorte looptijd wegens bijzondere omstandigheden
Waarom wordt dan hier de termijn toch wel verkort ? A had zich al in 2016 aangemeld om uit zijn schuldenproblematiek te geraken. Hij heeft zich in dit verband inmiddels onder beschermingsbewind doen stellen en spant zich, door fulltime te werken, tot het uiterste in om zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers te genereren. Inmiddels heeft A, ter voorbereiding op de aanbieding van een buitengerechtelijk akkoord, anderhalf jaar conform de richtlijnen van Recofa afgedragen. Indien het dwangakkoordverzoek wel zou zijn toegewezen, dan zou de buitengerechtelijke schuldenregeling dus nog circa anderhalf jaar hebben geduurd. Nu de afwijzing van het aangeboden akkoord rechtstreeks is terug te voeren op nalatigheid van ABN AMRO bank, terwijl de bank ook te kennen heeft gegeven op zich positief te staan tegenover een akkoord, alle andere crediteuren met het akkoord instemden en zij – aldus de schuldhulpverlener ter zitting – ten opzichte van het aangeboden akkoord (nagenoeg) niet worden benadeeld door een kortere looptijd, is de rechtbank van oordeel dat in dit specifieke geval de looptijd van de schuldsanering dient te worden verkort en dient te worden vastgesteld op anderhalf jaar. Een mooie uitspraak die navolging verdient.