Ook een beschermingsbewindvoerder kan aansprakelijk worden gesteld voor het gevoerde bewind. Hij heeft een grote verantwoordelijkheid dat alle regelingen en voorzieningen voor de onder bewind gestelde tijdig moeten zijn aangevraagd, dat de vaste lasten op tijd worden betaald en dat de betrokkene op tijd leefgeld krijgt. Wanneer dit ernstig misgaat kan dat bij de onderbewindgestelde persoon veel stress en spanningsklachten met zich meebrengen. Daarom kende de kantonrechter aan de rechthebbende een bedrag aan smartengeld toe.
Wat was de casus?
X is onder bewind gesteld en dient bij de kantonrechter een klacht in en een verzoek om schadevergoeding, nu er volgens hem een aantal zaken slecht verlopen is. Volgens X heeft de beschermingsbewindvoerder van OBIN (Organisatie voor Bewindvoering en Insolventie Nederland BV) een periode geen leefgeld betaald, niet tijdig bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten aangevraagd en declaraties van de zorgverzekering en andere facturen niet voldaan, waardoor er incassokosten bovenop zijn gekomen. De ambulant woonbegeleider heeft extra werk moeten verrichten omdat de bewindvoerder haar taak niet goed uitoefende. X stelt dat hij door deze tekortkomingen in de wettelijke taakuitoefening door de beschermingsbewindvoerder materiële schade heeft geleden. Ook stelt X door nalaten van de bewindvoerder immateriële schade te hebben geleden. Op grond van art. 1:444 BW is een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. En op grond van art. 1:362 BW, dat via art. 1:445 lid 5 BW van overeenkomstige toepassing is bij bewind, kan de kantonrechter de schade vaststellen, die de rechthebbende door slecht bewind van de bewindvoerder heeft geleden en de bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.
Overige materiële schade
Ten aanzien van de materiële schade oordeelt de kantonrechter als volgt. De bewindvoerder heeft nagelaten om tijdig bijzondere bijstand aan te vragen voor de bewindvoeringskosten. De gemeente heeft deze kosten daardoor niet vergoed. De bewindvoerder heeft de kosten in de tussentijd van de rekening afgeschreven waardoor er vier weken geen leefgeld aan hem kon worden verstrekt. De bewindvoerder heeft de schade inmiddels vergoed, waardoor voor een veroordeling in de schade op dit punt geen plaats meer is. De beschermingsbewindvoerder heeft verder betalingsachterstanden laten ontstaan bij de zorgverzekering, PWN, KPN en Oxxio. Hierdoor zijn de vorderingen van deze partijen verhoogd met rente en incassokosten. Ook op dit punt stelt de kantonrechter vast dat de bewindvoerder in de zorg van een goed bewindvoerder tekort is geschoten. De bewindvoerder heeft de rente en incassokosten inmiddels aan X vergoed, waardoor voor een veroordeling in de schade op dit punt ook geen plaats meer is. Verder voert X aan dat zijn ambulant woonbegeleider extra tijd heeft moeten besteden om uit te zoeken in hoeverre de bewindvoerder tekort is geschoten in haar taak als bewindvoerder. Normaal begeleidt de ambulant woonbegeleider twee uur per week. Dat is soms opgelopen tot wel 10 uur vanwege het niet functioneren van de bewindvoerder. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft X geen schade geleden omdat de ambulant woonbegeleider door haar werkgever en niet door X is betaald. Cruciaal is dus dat er causaal verband bestaat tussen de fout(en) in de beschermingsbewindvoering en de psychische en fysieke schade bij X.
Ingreep in de persoonlijke levenssfeer
Naast materiële schade verzoekt X ook om een immateriële schadevergoeding. X stelt dat hij door het tekortschieten van OBIN als bewindvoerder psychische en fysieke klachten heeft en dat hij wekelijks zijn huisarts en diens praktijkondersteuner bezoekt. De slechte communicatie met OBIN en het feit dat OBIN haar werk niet naar behoren heeft verricht, hebben ertoe geleid dat X zijn vertrouwen in OBIN heeft verloren en dat hij het gevoel heeft dat hij zich in een uitzichtloze situatie bevindt. OBIN heeft de klachten van X niet betwist. Volgens X is sprake van immateriële schade door de handelwijze van OBIN. X is van mening dat hier een redelijke vergoeding van OBIN tegenover behoort te staan. Een interessante casus, want men zou heel goed kunnen menen dat elke bewindvoering (beschermingsbewind en zeker ook Wsnp-bewind) nu eenmaal diep ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene, en dat de spanningen die dat met zich mee brengt eigen zijn aan het bijzondere regime waaraan men zich onderwerpt. In de Wsnp is dat laatste in ieder geval een eigen keuze, meer dan in het beschermingsbewind. In de Wsnp is het toezichtsaspect weer scherper en het hulpverleningsaspect weer minder, dus helemaal vergelijkbaar zijn beide stelsels niet. Al zal in beide gevallen het aanknopingspunt voor aansprakelijkheid en schadevergoeding zijn de vraag of de bewindvoerder heeft gehandeld conform de wettelijke taken en ja of nee beneden de professionele maat is gebleven.
Grondslag smartengeld
Hoe dit alles ook zij: er kan slechts aanspraak bestaan op immateriële schadevergoeding indien er een grondslag is voor aansprakelijkheid van de veroorzaker, zoals in dit geval een toerekenbare tekortkoming door de beschermingsbewindvoerder die volgens de kantonrechter de wettelijke taken niet behoorlijk had vervuld. Art. 6:106 BW regelt onder welke voorwaarden een benadeelde aanspraak kan maken op een immateriële schadevergoeding (smartengeld). Als de aansprakelijkheid vaststaat, kent het recht slechts onder bepaalde voorwaarden een aanspraak op immateriële schadevergoeding aan de benadeelde toe. Op basis van deze wetsbepaling kan iemand aanspraak maken op smartengeld: a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen; b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast of c. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam.
Psychisch nadeel
De kantonrechter is van oordeel dat voldoende onderbouwd is dat X psychisch nadeel heeft geleden en dat hij op grond van art. 6:106 sub b BW “op andere wijze in zijn persoon is aangetast”. Vaststaat dat OBIN niet tijdig bijzondere bijstand heeft aangevraagd, vier weken geen leefgeld heeft uitbetaald en rekeningen heeft laten liggen, terwijl voor betaling wel ruimte was, althans ruimte had moeten zijn. Gesteld noch gebleken is – aldus de kantonrechter – dat deze tekortkomingen van OBIN in haar taak als bewindvoerder niet aan haar toe te rekenen zijn. Het nalaten van OBIN heeft veel stress opgeleverd bij X waardoor hij tien uur per week begeleiding nodig had in plaats van twee uur, hij wekelijks zijn huisarts bezocht en antidepressiva slikte. Deze spanningsklachten zijn zo ernstig dat deze een aantasting in de persoon opleveren zoals bedoeld in het wetsartikel. De beschermingsbewindvoerder wordt aansprakelijk gehouden voor de ontstane schade bij X. De hoogte van de immateriële schade stelt de kantonrechter naar billijkheid vast op € 500,00.
Bron: Rechtbank Noord-Holland 30 januari 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:743
* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.