Door: Geert Lankhorst *
Soms lijken schuldsanering en faillissement sterk op elkaar. Dat er een sterke samenhang is tussen de schuldsaneringsregeling enerzijds en de faillissementsregeling anderzijds, wordt het beste geïllustreerd door de talloze schakelbepalingen die in de derde titel zijn opgenomen. In de Wsnp worden deze schakels in de praktijk vaak gebruikt (‘artikel x is van overeenkomstige toepassing’). Dat artikel x is meestal afkomstig uit de faillissementsregeling (titel III Faillissementswet). Met een schakelbepaling wordt voorkomen dat de wetstekst omvangrijker wordt dan noodzakelijk. De wetgever zou anders veel wettelijke regels moeten herhalen en overschrijven voor de schuldsanering. De eerste titel van de Faillissementswet krijgt zo deels het karakter van een ‘moederregeling’ ten opzichte van de derde titel. Misschien een tikje saai onderwerp, maar wel praktisch belangrijk.
Schakelen betekent voor de praktijk vooral ook dat de rechtspraak die zich gedurende jaren heeft gevormd op basis van een (faillissements) artikel, in beginsel van overeenkomstige toepassing is. Zo kan een “oud” arrest van de Hoge Raad , van voor de geboorte van de Wsnp, toch van belang zijn / worden voor de uitleg / toepassing van de Wsnp. Door een bewindvoerder, schuldeiser of een schuldenaar kan dus een beroep worden gedaan op allerlei uitgekristalliseerde leerstukken binnen faillissement. Bijvoorbeeld bij de jurisprudentie op het in artikel 313 Fw van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 42 Fw: welke rechtshandelingen van de failliet (saniet) kunnen door de curator (bewindvoerder) worden vernietigd omdat zij een paulianeus (bedriegelijk, schuldeisersbenadelend) karakter hebben ?
Verhouding Titel 1 en Titel 3
De schuldsaneringsregeling natuurlijke personen is niet voor niets ondergebracht in een zelfstandig hoofdstuk (Titel 3) van de Faillissementswet. Dat komt omdat de wetgever het – net als de surseance van betaling in Titel 2 – als een eigenstandige regeling heeft willen vastleggen. En dus niet als een soort aanvulling op de faillissementsregeling. De schakelbepalingen tussen schuldsanering en faillissement maken duidelijk welke wetsartikelen onderling (geheel of gedeeltelijk) gelijkluidend zijn. Maar los daarvan zijn de regelingen verschillend. Professor B. Wessels beschrijft dit in zijn handboek Insolventierecht Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, Kluwer 2e druk 2009, nrs. 9023 en 9023a op blz. 14 t/m 16 als volgt: “Als stelsel draagt schuldsanering enkele elementen van de faillissementsregeling in zich, maar wijkt daarvan soms ook principieel af. Er zijn ook enkele overeenstemmingen tussen schuldsaneringsregeling en surseance.” Dan gaat het bijvoorbeeld over welke partij de regeling mag aanvragen, of liquidatie van de activa het hoofddoel van de regeling is, hoe de wettelijke rangorde en de verdeelsleutel van de vorderingen van de (preferente en concurrente) crediteuren luidt, dat de debiteur wel of niet verplicht is om gedurende een zekere periode zijn aflossingscapaciteit ter beschikking te stellen van de boedel en zich daarvoor een vaste periode in te spannen, en of het rechtsgevolg van een met goed gevolg doorlopen insolventieprocedure een kwijtschelding van de resterende schuldenlast biedt. Dit laatste is bij faillissement niet het geval, bij schuldsanering wel.
Meer verschillen dan overeenkomsten
Er zijn dus heel veel principiële verschillen tussen de beide insolventieregimes, reden waarom alleen bepaalde door de wetgever aangewezen leerstukken / wetsbepalingen onderling gelijkgeschakeld zijn, zoals bijvoorbeeld de bepalingen omtrent de schuldeisersbenadeling (Pauliana) in de artikelen 42, 43 en 45 en 47 Fw. De verschillen tussen beide regimes overheersen dus, ook wat betreft de rol van de toezichthouder (curator of bewindvoerder) en de verplichtingen die rusten op de debiteur (gefailleerde dan wel saniet). Anders zou de wetgever – als juist de overeenkomsten zouden overheersen – er beter voor gekozen kunnen hebben om in beginsel twee dezelfde insolventieregimes te scheppen – gelijkluidend in faillissement en in schuldsanering. De wetgever zou in die optie de schuldsaneringsregeling als een extra afdeling hebben kunnen toevoegen aan de eerste Titel omtrent faillissement. Dan zou de wetgever uitsluitend in een welomschreven aantal gevallen een afwijkende bepaling hebben geformuleerd speciaal voor natuurlijke personen met een problematische schuldenlast. Dat laatste is dus in 1998 toen de Wsnp werd ingevoerd met opzet niet gebeurd: de Wsnp was daarvoor tezeer een trendbreuk met het verleden: een verleden waarin er hoofdzakelijk of uitsluitend naar het belang van de crediteuren werd gekeken, zoals in de faillissementsregeling nog steeds gebruikelijk is.
Hoge Raad past vaak schakelbepalingen toe
Schakelbepalingen naar de Eerste Titel van de Faillissementswet spelen bij de oplossing van veel rechtsvragen in de schuldsanering een grote rol. In de rechtspraak van de Hoge Raad zien we een belangrijk voorbeeld in HR 4 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6933 (RvdW 2004,79), waarin de hoogste rechter expliciet terugkomt op eerdere rechtspraak omtrent echtgenoten in de schuldsaneringsregeling, faillissement en gemeenschap van goederen, en artikel 63 Fw en de schakelbepaling artikel 313 Fw;
“De enkele omstandigheid dat tussen echtelieden enigerlei gemeenschap van goederen bestaat, brengt niet mee dat de afwijzing van het verzoek tot schuldsanering van de ene echtgenoot, tevens dient te leiden tot afwijzing van het verzoek van de andere. Indien beide echtelieden om toepassing van de schuldsaneringsregeling verzoeken, dient ten aanzien van ieder van hen individueel te worden bezien of daartoe voldoende aanleiding bestaat. Dit uitgangspunt van een individuele beoordeling ligt ook ten grondslag aan twee eerdere uitspraken van de Hoge Raad, achtereenvolgens inhoudende dat het faillissement van een persoon die in enige gemeenschap van goederen is gehuwd, niet van rechtswege ook het faillissement van de andere echtgenoot meebrengt (HR 13 juli 2001, nr. R00/153, NJ 2001, 525) en evenmin een toereikende motivering vormt voor het oordeel dat ook ten aanzien van de andere echtgenoot grond bestaat voor beëindiging van de schuldsaneringsregeling op de voet van art. 350 lid 3, aanhef en onder c, F. (HR 15 februari 2002, nr. R01/100, NJ 2002, 259).”
In deze uitspraken ligt besloten – aldus de Hoge Raad zelf – “dat de Hoge Raad is teruggekomen van zijn eerdere arrest van 12 mei 2000, nr. R99/211, NJ 2000, 567, waarin werd beslist dat het feit dat echtelieden in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, meebrengt dat de afwijzing van het verzoek van de ene echtgenoot om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten, tot gevolg heeft dat ook het verzoek van de andere echtgenoot moet worden afgewezen”. De Hoge Raad gaat dus in dit arrest principieel “om”. Deze expliciet weer verlaten regel stond bekend als de “samen uit, samen thuis”- doctrine. Dit standpunt is zo veranderd naar een individuele, aparte beoordeling voor iedere echtgenoot.
Schakelbepaling informatieplicht
Een ander standaardarrest van de Hoge Raad waarin een schakelbepaling een doorslaggevende rol speelt is (wie kent hem niet) HR 15 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9144; NJ 2002, 259 omtrent de (spontane) inlichtingenplicht van een saniet;
r.ov. 3.2.1 : “Onderdeel 1 van middel richt zich met rechtsklachten tegen het oordeel van het Hof dat verzoekers verplicht waren eigener beweging algemene informatie aan de bewindvoerder te verstrekken. Het onderdeel faalt, omdat het uitgaat van een te beperkte opvatting van het bepaalde in art. 350 lid 3, onder c, Fw. Naast de verplichtingen waarop onderdeel 1a het oog heeft, te weten de verplichtingen die – rechtstreeks – voortvloeien uit art. 296 lid 1 en 2 en art. 297 lid 2 Fw. en de verplichtingen die – rechtstreeks – voortvloeien uit het aangenomen saneringsplan, alsmede de verplichting tot het verschaffen van de door de bewindvoerder in het kader van de schuldsaneringsregeling benodigde informatie als bedoeld in art. 285 lid 2 Fw. rust op de schuldenaar de verplichting op grond van art. 327 Fw in verbinding met 105 Fw. om alle inlichtingen te verschaffen die door de bewindvoerder of de rechter-commissaris worden gevraagd. Daarbij kan, indien de schuldenaar zulks in verband met de aard van de aan hem gestelde vragen en de door de bewindvoerder of rechter-commissaris aan hem verstrekte aanwijzingen wist of behoorde te weten, van hem worden verwacht dat hij ook bepaalde inlichtingen verschaft waarom niet uitdrukkelijk is gevraagd”.
Codificatie via Wet versterking positie curator
De saniet dient volgens de Hoge Raad een actieve houding in te nemen, en niet alleen informatie te geven waaromtrent hij uitdrukkelijk is gevraagd, maar ook uit zichzelf spontaan belangrijke informatie aan te leveren bij de bewindvoerder. Dit rechtersrecht vloeide ook direct voort uit de wetstekst van artikel 105 Fw zelf, sinds de wetgever dit had aangepast via de Wet versterking positie curator (Stb. 2017,124) die in werking trad op 1 juli 2017. Deze wijzigingswet codificeerde dus op dit punt het hier aan de orde zijnde arrest van de Hoge Raad uit 2002. Artikel 105 Fw bevat de informatieplicht in de faillissementsregeling, die in artikel 327 Fw is geschakeld naar Titel III. Deze informatieplicht is door de wetgever uitgebreid met een artikel 105a en een artikel 105b, welke beide nieuwere bepalingen ook zijn doorgeschakeld naar de Wsnp. Dit is gebeurd met de Wet versterking positie curator (Stb. 2017,124) die in werking trad op 1 juli 2017 en dus ook ging gelden voor de Wsnp-bewindvoerder. Voor de rechtspraktijk zeer belangrijk zijn de hierin neergelegde medewerkingsplichten van de gefailleerde en diens in enige gemeenschap van goederen levende partner ten aanzien van overdracht aan de curator (of bewindvoerder) van de administratie, boeken, bescheiden en andere gegevensdragers.
Dit geldt allemaal ook voor de saniet, doordat de schakelbepaling van artikel 327 Fw is aangevuld en waarin die nieuwe artikelen 105a en 105b ook in de opsomming zijn opgenomen. Het bovenstaande geldt evenzeer voor de in artikel 105b Fw neergelegde medewerkingsplicht voor derden (accountants, boekhouders) om de administratie ter beschikking te stellen aan de curator (of bewindvoerder) zodra die daar om vraagt, en wel zonder dat aan hen (zie lid 2) een retentierecht toekomt (artikel 60 Fw) ten aanzien van die administratie van de gefailleerde of van de saniet, mocht een deel van hun rekening nog niet voldaan zijn.
Strekking Wsnp en schakelbepaling
De Hoge Raad duidt in HR 15 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9144 de spontane informatieverplichting nog iets nader, koppelt het aan de mogelijke sanctie van de tussentijdse beëindiging, en geeft daarvoor tenslotte een belangrijke beoordelingsmaatstaf :
r.ov. 3.2.2 “Daarnaast moet tegen de achtergrond van de strekking van de schuldsaneringsregeling, (…) worden aangenomen dat ook een meer algemene verplichting bestaat tot het verschaffen van die inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Het niet nakomen van deze verplichting kan aanleiding vormen tot de beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van het bepaalde in art. 350 lid 3, aanhef en onder c, Fw., waarbij de rechter niet alleen de aard van de niet verstrekte inlichtingen, maar ook de overige omstandigheden van het geval in aanmerking zal moeten nemen. Mede gelet op de aard van deze mogelijkheid tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling, die van rechtswege tot het faillissement van de schuldenaar leidt, dient als maatstaf voor de vraag of grond kan bestaan tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling te gelden of, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, het niet verstrekken van de inlichtingen een duidelijke aanwijzing vormt dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt.”
Standaardarresten Hoge Raad met schakelbepalingen
Andere standaardarresten van de Hoge Raad waarin schakelbepalingen een essentiële rol spelen zijn HR 14 december 2001, ECLI:NL:HR:2001: AD5362; NJ 2002, 39 omtrent de homologatie van het schuldsaneringsakkoord; en HR 4 november 2005, NJ 2006, 135wederom over de inlichtingenplicht en schakelbepaling artikel 327 Fw, en ook HR 24 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1111; RvdW 2006, 1106 waarin de vraag aan de orde was in hoeverre een akkoord kan worden gehomologeerd waarbij een letselschade- en smartengeld-uitkering tot de schuldsaneringsboedel werd gerekend, en waarbij artikel 153 Fw werd uitgelegd, omdat in de artikelen 335, 338, 339 en 340 Fw naar de faillissementstitel wordt geschakeld voor wat betreft de homologatie van een (schuldsanerings)akkoord. Of de uitspraak over de schakelbepaling naar de compensatieregel in de faillissementsregeling (artikel 54 Fw) in HR 15 maart 2019, ECLI:NLHR:2019:377. Gedurende de periode dat de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, kan ingevolge art. 307 Fw hij die zowel schuldenaar als schuldeiser is van de persoon ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling is uitgesproken, zijn schuld met zijn vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, slechts dan verrekenen indien beide zijn ontstaan vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Uit art. 54 lid 2 Fw in verbinding met de schakelbepaling van art. 313 lid 1 Fw volgt – aldus de Hoge Raad – dat na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling overgenomen vorderingen of schulden niet verrekend kunnen worden.
* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.