Column Geert Lankhorst – Noodverband van artikel 287 lid 4 Fw: de voorlopige voorziening

Rechtbank Den Haag 23 april 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:4143

De insolventierechter is in spoedeisende zaken bevoegd om, gelet op de belangen van partijen, een voorlopige voorziening bij voorraad te geven, aldus het vierde lid van artikel 287 Fw. Dit “noodverband” kan worden gelegd door de rechter hangende de beslissing op het schuldsaneringsverzoek. Het is een bijzonder maar relatief onbekend rechtsmiddel dat is ingevoerd per 1 januari 2008 en de voorlopige toepassing van de Wsnp verving. Omdat de wetgever bewust deze bepaling niet nader heeft ingekaderd, kunnen er allerlei soorten voorlopige voorziening verzocht en verleend worden, waaronder ook de schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslag. In deze zaak werd een dergelijk verzoek afgewezen. Uit de opeenvolgende jaarlijkse Monitor-Wsnp-rapporten blijkt dat door de jaren heen juist driekwart van de verzoeken ex art. 287 lid 4 Fw wordt toegewezen.

De procedure

Wat speelde er in deze recente zaak ? A had een verzoek ingediend waarin gevraagd wordt om een voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw, namelijk opschorting van het op 9 augustus 2018 namens de verhuurder Stichting Rijswijk Woning gelegde beslag op de aan A toegekende huurtoeslag. Bij verstekvonnis van de kantonrechter van 21 juni 2018 is A veroordeeld tot betaling aan de verhuurder van € 1.394,31 vermeerderd met wettelijke rente en de proceskosten. De verhuurder heeft bij exploot van 9 augustus 2018 onder de Ontvanger van de Belastingen executoriaal beslag gelegd op de huurtoeslag die de Ontvanger uitkeert aan A. De verzoekschriften zijn behandeld ter terechtzitting van 18 april 2019 waar A is verschenen en gehoord en bijgestaan door een schuldhulpverlener. Stichting Rijswijk Wonen is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Standpunt van verzoekster

In het verzoekschrift wordt vermeld dat A aan de Stichting tevergeefs heeft verzocht om als beslaglegger rekening te houden met de beslagvrije voet. Ter zitting heeft A verklaard dat zij door het gelegde beslag op de door haar te ontvangen huurtoeslag, maandelijks moeilijk kan rondkomen. Zij kan geen reserveringen doen en heeft vrees dat ze op enig moment haar vaste lasten niet meer kan voldoen. A zou de verhuurder gevraagd hebben rekening te houden met de beslagvrije voet, maar de verhuurder heeft dat geweigerd. Vanaf augustus 2018 tot heden voldoet A haar vaste lasten tijdig en ze kan rondkomen van haar huidige inkomsten. A verzoekt om opschorting van het beslag, in afwachting van behandeling van het verzoek ex artikel 287a Fw.

Beoordeling verzoek

De rechtbank kan een voorlopige voorziening geven als sprake is van spoedeisendheid in de zin van artikel 287 lid 4 Fw. Het is vaste rechtspraak dat deze spoedeisendheid, mede aan de hand van schriftelijke stukken, moet worden gemotiveerd. A heeft helaas nagelaten te onderbouwen dat sprake is van een spoedeisendheid. Vanaf de beslaglegging in augustus 2018 tot heden is zij, ondanks het beslag op de huurtoeslag, naar eigen zeggen in staat geweest haar maandelijkse vaste lasten te voldoen en in haar levensonderhoud te voorzien. Mocht als gevolg van het beslag op de huurtoeslag een spoedeisende situatie zijn ontstaan, dan zou dat al in augustus of september 2018 zijn gebeurd en had zij op dat moment een verzoek ex artikel 287 lid 4 Fw kunnen doen. A heeft zich ruim acht maanden weten te redden in de huidige situatie en heeft dus niet aangetoond dat thans sprake is van een spoedeisende situatie. Ook heeft zij gesteld dat de stichting met het beslag de paritas creditorum doorbreekt en dat de stichting daarom geen beslag zou mogen leggen. Dat vormt volgens de Rechtbank ook geen grond om spoedeisendheid aan te nemen. Het standpunt van A is onjuist, omdat – zo zegt de Rechtbank – op grond van artikel 45 Awir de Stichting Rijswijk Wonen gerechtigd is om beslag te leggen op de huurtoeslag. Een in dat verband gedane verwijzing naar de beslagvrije voet is evenmin correct, aldus de Rechtbank. De beslagvrije voet wordt niet toegepast ingeval van (toelaatbaar) beslag op huurtoeslag (Hof Den Haag 25 april 2017, ECLI:NL:GHDHA: 2017:1154). Nu vast staat dat het verzoek niet voldoet aan de in artikel 287 lid 4 Fw gestelde criteria, wijst de rechtbank het verzoek af om opschorting van het beslag gelegd door de verhuurder.

Een voorlopige noodvoorziening

Omdat het in artikel 287 lid 4 Fw gaat om een voorlopige voorziening is het juister om te spreken van een schorsing van (de tenuitvoerlegging van) een beslag dan van een (constitutieve) opheffing van een beslag. Een opheffing doet een nieuwe rechtstoestand ontstaan, hetgeen in de regel niet door een voorzieningenrechter gedaan kan worden. Daar is de procedure van artikel 438 lid 5 Rv voor. Schorsing van een beslagmaatregel bij wijze van een voorlopige maatregel – in afwachting van en vooruitlopend op een schuldsanering – behoort wel tot de mogelijkheden die artikel 287 lid 4 Fw bieden kan. Het spoedeisend belang zal daarbij altijd aannemelijk moeten worden gemaakt. Waar het bij de voorlopige voorziening van artikel 287 lid 4 Fw om gaat is dat de aanhangige schuldsaneringsaanvraag de schuldensituatie moet kunnen bevriezen, en in zekere zin de paritas creditorum reeds bewaakt voorafgaand aan de schuldsanering door niet een van de crediteuren zichzelf te laten bevoordelen ten koste van andere crediteuren. De mogelijk daarop volgende schuldsaneringsprocedure wordt dan niet door een voldongen incassofeit in de tussentijd bemoeilijkt of zelfs gefrustreerd. Een voorlopige voorziening is mogelijk bij een dreigend loonbeslag (niet bij een executoriaal beslag), en werd bijvoorbeeld ook mogelijk geacht bij een dreigende inname van het rijbewijs op grond van de WAHV, mede omdat de WAHV geen behoorlijke rechtsgang biedt en omdat aannemelijk was gemaakt dat het rijbewijs voor verzoeker essentieel is (zie Rb Alkmaar 31 maart 2011, ECLI:NL:RBNH:BR4536).

Vorig bericht
Commissie insolventierecht
Volgend bericht
KEI/Spirit

Gerelateerde berichten

Geen resultaten gevonden.
keyboard_arrow_up