Wie is schuldeiser van de saniet ? Dat is geen vraag naar de bekende weg. De schuldsaneringsregeling werkt immers ten aanzien van vorderingen op de schuldenaar die – in de woorden van artikel 299 Fw – ten tijde van het toelatingsvonnis bestaan. Maar wanneer “bestaat” een vordering dan ? In een recent hoger beroep oordeelde de rechter dat het hebben van een regresvordering op de saniet vanwege een hoofdelijke verbondenheid, die zich in de nabije toekomst wellicht zal gaan voordoen, nog geen schuldeiserschap met zich mee brengt. En dus onvoldoende reden is voor een tussentijdse beëindiging. Dit komt omdat de beide draagplichtige hoofdelijk verbonden personen (nog) niet méér hebben betaald dan het deel dat hen aangaat – en dus (nog) niet als schuldeiser kunnen worden beschouwd.
In deze zaak speelde een conflict tussen drie broers. Op 13 september 2017 was C toegelaten tot de Wsnp. In het verleden dreven de drie broers A, B en C gezamenlijk een vennootschap onder firma met een garagebedrijf en waren gezamenlijk eigenaar van het bedrijfspand. Na het beëindigen van de VOF in september 2014 kreeg broer C de beschikking over de benedenverdieping van het bedrijfspand en broer A over de bovenverdieping en een deel van het bedrijfsterrein. In maart 2015 deed de politie een inval in het bedrijfspand en ontdekte op de bovenverdieping een hennepplantage waarvoor stroom werd afgetapt die werd geleverd door Enexis. De drie broers zijn aangemerkt als verdachten van hennepkweek en diefstal van elektriciteit. De strafzaak tegen broer B werd geseponeerd en A en C werden vrijgesproken.
In een tweetal arresten van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen in 2020, is C veroordeeld tot betaling aan Enexis van € 17.101,- met wettelijke rente en € 946,- buitengerechtelijke incassokosten en is voorts een vaststellingsovereenkomst opgenomen tussen enerzijds A en B, en anderzijds leverancier Enexis, waarin is bepaald dat A en B een bedrag van € 18.000,- zullen betalen in maandelijkse termijnen van € 675,-. Broers A en B verzoeken de rechtbank, tevergeefs, om de schuldsaneringsregeling van hun broer C tussentijds te beëindigen, op grond van art. 350 lid 3 onder f Fw, stellende dat zij een regresvordering op broer C hebben.
Rechtbank verleent schone lei
De rechtbank constateert dat A en B nog niet méér hebben betaald dan het deel dat hen aangaat en dat het de vraag is of zij thans reeds kunnen worden aangemerkt als schuldeisers in de zin van artikel 355 Fw. De rechtbank overweegt dat (a) de stroomleverancier Enexis voorafgaand aan de toelating bezwaar heeft gemaakt en daarbij het feitencomplex heeft geschetst dat de rechtbank destijds geen aanleiding gaf het Wsnp-verzoek af te wijzen, en dat (b) uit de (straf-)arresten van het hof geen nieuwe feiten zijn gebleken. De rechtbank wees het verzoek van A en B af en heeft op het verzoek van de bewindvoerder de schuldsanering van broer C beëindigd met toekenning van de schone lei.
Geen hoedanigheid van schuldeiser
A en B komen tevergeefs in hoger beroep. A en B stellen dat zij samen met broer C hoofdelijk verbonden zijn voor de schuld aan Enexis. Het hof gaat er in deze zaak vanuit dat de drie broers uit de hoofdelijkheid voor gelijke delen draagplichtig zijn, dat wil zeggen ieder voor een bedrag van € 6.000,-, terwijl A en B hebben gesteld dat zij allebei € 3.000,- aan Enexis hebben voldaan. Het hof overweegt vervolgens dat op grond van 355 lid 1 Fw (in samenhang met de artikelen 354, 352 en 349a Fw) alleen schuldenaar en schuldeisers in hoger beroep kunnen komen van een vonnis waarin de schuldsaneringsregeling (tussentijds) is beëindigd. Onder ‘schuldeisers’ in de zin van artikel 355 Fw wordt verstaan schuldeisers ‘jegens wie de schuldsaneringsregeling werkt’. Dat wil zeggen schuldeisers die zijn vermeld op de staat bedoeld in artikel 285 Fw in samenhang met artikel 96 Fw (de crediteurenlijst). Dit vloeit voort uit het systeem van de wet waarbij binnen de schuldsaneringsregeling slechts aan die schuldeisers rechten toekomen die bestonden (art. 299 Fw) op het moment dat de rechter heeft beslist over de toelating.
Een nog niet bestaande regresvordering
Het hof overweegt tenslotte dat A en B niet meer aan Enexis hebben voldaan dan het deel dat hun beiden aangaat en dat A en B geen (of nog geen) vordering op C hebben en dus geen schuldeisers zijn in de zin van art. 355 Fw. Of A en B wellicht in de toekomst een (regres)vordering op hun broer verkrijgen is niet aan de orde. Wat tenslotte onduidelijk blijft is in hoeverre de broers A en B in de (nabije) toekomst nog iets zullen hebben aan die regresvordering, als die zich materialiseert. Want broer C heeft een schone lei gekregen, en uit art. 300 Fw vloeit voort dat de schuldsaneringsregeling wel ten nadele van borgen en andere medeschuldenaren werkt. Of zou men dan moeten aannemen – juist gezien de redenering uit dit arrest – dat de regresvordering van de beide broers pas later (na ommekomst en losstaand van de schuldsaneringsprocedure) als een nieuwe schuld ontstaat ?
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 26 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9817