Hoe inzichtelijker het verzoekschrift, des te hoger de slagingskans. De rechtbank Gelderland moest een verzoek dwangakkoord afwijzen om een aantal redenen. Verweerders hebben in redelijkheid kunnen weigeren om in te stemmen met een aanbod tot minnelijke schuldregeling. De voorgestelde schuldregeling was namelijk niet deugdelijk door de schuldhulpverlener voorbereid. Ook houdt de aangeboden schuldregeling niet het maximale in dat de debiteur financieel kan dragen. En bij het bepalen van de hoogte van het aanbod is ten onrechte geen rekening gehouden met hetgeen al gespaard was bij de beschermingsbewindvoerder vóór de start van het minnelijk traject.
Schuldpositie en aanbod
X heeft een totale schuld van € 39.440,- en aan al zijn schuldeisers een schuldregeling aangeboden: “een prognose van 3,45% van uw vordering van € (…) in de periode van 36 maanden. Dit tegen finale kwijting en ontheffing uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.” Van de elf schuldeisers hebben negen met de aangeboden schuldregeling ingestemd. Alleen verweerders hebben niet ingestemd. Zij hebben samen € 17.817,43 te goed, en vertegenwoordigen 45,18% van de totale schuld van X, waaronder een huurschuld aan de Stichting Kleurrijk wonen.
Stellingen van de verzoeker
X verzoekt aan de rechtbank Gelderland om verweerders te dwingen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Op de zitting is X aanwezig met zijn beschermingsbewindvoerder. Hij voert aan dat het belang dat hij en de overige schuldeisers hebben bij de schuldregeling veel groter is dan het belang dat verweerders hebben bij hun weigering. Via de schuldregeling kan hij een schuldenvrije toekomst bereiken en kan een deel van de schulden worden afgelost. Er is voorlopig geen ander alternatief voor hem, aldus X. Omdat hij eerder in de schuldsanering heeft gezeten (van mei 2015 tot februari 2016) zou hij pas weer kunnen worden toegelaten in februari 2026. Dat traject zou dan gepaard gaan met hoge kosten. De schuldhulp heeft berekend dat op grond van de aangeboden schuldregeling naar verwachting € 1.800,- verdeeld kan worden onder de schuldeisers.
Eerdere schuldsanering
Verweerders hebben de rechtbank verzocht het verzoek van X af te wijzen. De Stichting heeft al eens eerder een voorstel tegen finale kwijting ontvangen. De vordering bedroeg toen € 4.673,71. Omdat Kleurrijk Wonen toen ook niet akkoord ging met het voorstel is er een aanvraag voor een schuldsaneringsregeling ingediend bij de rechtbank en deze is op 22 mei 2015 toegekend. Die schuldsanering is echter vroegtijdig en zonder schone lei in februari 2016 beëindigd. De schuld aan Kleurrijk Wonen is daarna alleen maar verder opgelopen en X heeft zelf geen enkele betalingen verricht op de huurachterstanden.
De schuld bedraagt thans € 9.093,65 en niet € 6.955,73, zoals de schuldhulpverlener in het verzoekschrift heeft aangegeven. De mutatiekosten (eindinspectiekosten van de woning die in rekening zijn gebracht voor een verwaarloosde en vervuilde tuin) van € 2.016,56 zijn niet door de schuldhulpverlener in de totale vordering opgenomen. Verder heeft de Stichting aangevoerd dat het voorstel te laag is en dat de vorderingen van de weigerende schuldeisers bijna 50% van de totale schuldenlast omvatten, waardoor zij een aanzienlijk belang hebben bij hun weigering. Tenslotte heeft de Stichting aangegeven dat er een standaard betaalvoorstel is gedaan door de schuldhulpverlener, zonder een toelichting over de persoonlijke en financiële situatie van X.
Onduidelijk minnelijk schuldregelingsvoorstel
De rechtbank wijst zoals gezegd het verzoek dwangakkoord af. Ten eerste heeft de schuldhulpverlener in de ogen van de rechters de schuldregeling niet goed voorbereid. De Stichting heeft aangevoerd dat de hoogte van haar schuld niet goed is opgenomen. De mutatiekosten zijn niet in de totale vordering meegenomen door de schuldhulp, waardoor het aangeboden percentage niet juist is berekend en dus niet behaald kan worden. In verband met de afwezigheid van de schuldhulpverlener ter zitting heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat de schuld, zoals meegenomen in de berekening van het voorstel en het verzoekschrift, correct is. Dus gaat de rechtbank uit van de juistheid van de stelling van de Stichting. De rechtbank zegt het natuurlijk niet, maar in feite wordt de klant met de afwezigheid ter zitting van de hulpverlener een slechte dienst bewezen en aan zijn eigen lot overgelaten op een belangrijk moment.
Ongespecificeerd aanbod
Verder is volgens de rechtbank het minnelijk voorstel onduidelijk, nu onbekend is wat precies wordt aangeboden. Kennelijk is het de bedoeling geweest een spaarregeling aan te bieden, waarbij de schuldenaar gedurende 36 maanden zou gaan sparen voor zijn schuldeisers en vanuit het gespaarde bedrag een uitkering aan de schuldeisers zou worden gedaan. Uit dit voorstel blijkt echter niet hoe en vanaf welke datum er maandelijks gespaard gaat worden en hoe het gespaarde bedrag zal worden verdeeld over de schuldeisers (waaronder ook een preferente schuldeiser). Ook wordt er niet verwezen naar de NVVK Gedragscode Schuldhulpverlening, waaruit zou kunnen worden opgemaakt wat het aanbod precies inhoudt. De rechtbank moppert nog even verder: er wordt geen enkele informatie gegeven over de persoonlijke situatie van X met een uitleg waarom dit aanbod het hoogst haalbare is. De aanbodbrief vermeldt immers niet dat X fulltime werkt. Het aanbod is op deze manier onduidelijk en onvoldoende met feiten, omstandigheden en argumenten onderbouwd.
Geen maximaal haalbaar aanbod
Ten tweede houdt de schuldregeling niet het maximale in dat verzoeker X financieel kan dragen, althans is dat niet vast komen te staan. De schuldregeling houdt slechts in dat 36 maanden lang op basis van het inkomen wordt gespaard voor een aflossing aan de schuldeisers; tenminste daarop lijkt de in de aanbodbrief vermelde prognose gebaseerd. Op de zitting is echter gebleken dat X daarnaast ook beschikt over een spaarsaldo bij de beschermingsbewindvoerder van € 4.500,-. In totaal was circa € 3.000,- al gereserveerd door de beschermingsbewindvoerder voor het ondertekenen van de schuldhulpovereenkomst en de start van het minnelijk traject. Uit het voorstel blijkt niet dat dit spaarsaldo is meegenomen in de berekening van het aanbod en dat X verplicht werd-is om ook dit spaarsaldo in te brengen voor een aflossing aan zijn schuldeisers. Ook deze onduidelijkheid werkt bij de rechtbank in het nadeel van de debiteur. Op deze manier kan niet worden gezegd dat verweerders in redelijkheid met het aanbod zouden moeten instemmen. Gegeven al deze onduidelijkheden moet de rechtbank het verzoek dwangakkoord dus afwijzen. Motto van dit vonnis is: hoe inzichtelijker het verzoekschrift, des te hoger de slagingskans.
Bron: Rechtbank Gelderland, 8 juli 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:3609
* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.