De schuld aan de broer van verzoekster staat mede gelet op de (onlangs wettelijk verkorte) goede trouw driejaarstermijn niet aan toelating tot de schuldsanering in de weg. Het betreft een schuld aan haar broer, die in een zorginstelling verblijft en een ernstige meervoudige beperking heeft. B heeft wel haar verantwoordelijkheid genomen door in de afgelopen jaren forse afbetalingen te doen op deze schuld. De rechtbank vindt dat gezien de aard van deze schuld mevrouw voor een langere periode tot de schuldsaneringsregeling moet worden toegelaten.
Verzoekschrift en beschermingsbewind
Mevrouw B heeft een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Ter terechtzitting van 21 augustus 2023 is zij verschenen samen met haar beschermingsbewindvoerder werkzaam bij Erasmus Bewindvoering. B wil graag in de schuldsanering met de huidige standaardtermijn van 18 maanden. Er is echter wel sprake van een schuld die niet te goeder trouw is ontstaan. De beschermingsbewindvoerder heeft op 22 augustus 2023 onder andere hierover aanvullende stukken overgelegd.
Toelatingsmaatstaf
Het verzoekschrift voldoet volgens de rechtbank Rotterdam op zich aan de eisen. Mevrouw B verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat zij niet zal kunnen voortgaan met betaling van haar schulden. B dient daarnaast, ten aanzien van haar schulden in de afgelopen drie jaar voorafgaand aan het verzoekschrift, ‘te goeder trouw’ te zijn geweest. De rechtbank kan bij deze voorwaarde uit artikel 288 lid 1 Fw rekening houden met allerlei omstandigheden. De rechtbank kijkt bijvoorbeeld naar het soort schuld en naar de hoogte van de schuld. Daarnaast wordt gekeken naar het gedrag van verzoekster. Zo wordt gekeken of de schulden verwijtbaar zijn ontstaan door het eigen handelen van B en ook wat B vervolgens heeft gedaan om haar schulden af te lossen.
Schuld te kwader trouw
De rechtbank stelt vast dat mevrouw B in 2009 een schuld heeft laten ontstaan bij Stichting Mijn Geldkompas ter hoogte van maar liefst € 30.000,00 (in hoofdsom) die naar haar aard niet te goeder trouw is ontstaan, althans onbetaald is gelaten. Het betreft een schuld aan haar broer, die in een zorginstelling verblijft en een ernstige meervoudige beperking heeft. Deze schuld is volgens B ontstaan doordat haar, inmiddels overleden, echtgenoot het beheer heeft gekregen over de financiën van deze broer van mevrouw B, en die grote geldbedragen aan het vermogen van de in de zorginstelling verblijvende broer heeft onttrokken. Naar het oordeel van de rechtbank draagt ook B een zware verantwoordelijkheid ten aanzien van deze schuld. Zij was ervan op de hoogte dat haar echtgenoot (aanzienlijke) gelden van de rekening van haar broer heeft gebruikt. Zij had dit moeten voorkomen, althans er in ieder geval zorg ervoor moeten dragen dat de gelden teruggestort zouden worden op de rekening van haar broer. De rechtbank hoeft zich natuurlijk niet te verdiepen in hypothetische vragen, maar het lijkt in deze zaak twijfelachtig of mevrouw zou zijn toegelaten onder het wettelijk stelsel van voor 1 juli 2023, met de goede-trouw-toetstermijn van vijf jaar terugkijkend. Of misschien toch wel, maar dan met een schuldsaneringstermijn van vijf jaren ?
Aflossingen en verlenging looptijd
Hoe dit ook zij : Mevrouw B heeft wel verantwoordelijkheid genomen voor deze schuld door in de afgelopen jaren forse afbetalingen te doen op deze schuld. Er is inmiddels een bedrag van ruim € 19.000 voldaan, waarmee de openstaande schuld (inclusief rente en kosten) nog € 23.640 is. De schuld staat mede gelet op de (huidige) driejaarstermijn voor de goede trouw niet aan toelating in de weg. De rechtbank vindt wel dat gezien de aard van deze schuld het zo moet zijn dat mevrouw B voor een langere periode tot de schuldsaneringsregeling wordt toegelaten (art. 349a Fw). Ook in het nieuwe wettelijke stelsel heeft de rechter immers de vrijheid behouden om te duur te verlengen. Het gaat om gelden die bedoeld waren en zijn om te voorzien in het levensonderhoud van de broer van mevrouw B. Deze broer is niet in staat daar zelf voor zorg te dragen. Voor B is van belang dat zij op enig moment een schuldenvrije toekomst tegemoet kan gaan. Voor de broer is daarentegen van belang dat hij voldoende geld heeft om van te leven.
Belangenafweging en verlenging termijn
De afweging van deze belangen leidt ertoe dat de duur van de regeling ten aanzien van B, die over afdrachtcapaciteit beschikt, niet op de reguliere achttien maanden maar op drie jaar zal worden bepaald. Dit is ter zitting met haar besproken en zij heeft hier bij bericht van 22 augustus 2023 mee ingestemd. De rechtbank spreekt daarom de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van B en stelt de termijn vast op 36 maanden, te rekenen vanaf 30 augustus 2023, waardoor deze termijn eindigt op 30 augustus 2026.
Bron: Rechtbank Rotterdam 30 augustus 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:9091
* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.