De schuldeiser kan niet in hoger beroep tegen het vonnis waarbij zijn schuldenaar tot de schuldsaneringsregeling wordt toegelaten, hoezeer hij daarbij ook belang zou hebben. Die uitsluiting heeft de wetgever geregeld in artikel 292 lid 2 Fw. Omgekeerd kan de schuldenaar wiens schuldsaneringsverzoek door de rechtbank wordt afgewezen wel in hoger beroep (lid 3). Is die “eenzijdige” hoger beroepsmogelijkheid niet oneerlijk? Wat is de rol van de bewindvoerder hierin? Komt het in de praktijk vaak voor, en wat zijn de kansen op bekrachtiging of vernietiging van het vonnis van de rechtbank?
Schuldenaar, schuldeiser en bewindvoerder
De wetgever vond dat het nodeloos vertragend zou werken als tegen de toelatingsuitspraak rechtsmiddelen zouden kunnen worden aangewend (MvT Kamerstukken II 1992-1993, 22969, nr. 3, p. 39). De wetgever vond ook dat de rechten van schuldeisers voldoende gewaarborgd zijn nu zij op een iets later moment een verzoek tot tussentijdse beëindiging kunnen indienen. Dat moeten ze dan wel via een advocaat doen, aldus artikel 361 lid 1 Fw. Dat kost natuurlijk wat, en zal in veel gevallen een kosten-baten-afweging zijn in een zaak waarbij die schuldeiser vaak al veel tevergeefse moeite zal hebben gedaan om de vordering te innen. De schuldeiser die een goede aanleiding meent te hebben voor een tussentijdse beëindiging kan het natuurlijk ook via de bewindvoerder proberen. Want datzelfde lid 1 van artikel 361 Fw bepaalt dat de bewindvoerder zelfstandig (dus zonder advocaat) een verzoek ex artikel 350 Fw kan doen. Hij zal zich echter niet zomaar voor het karretje van een schuldeiser laten spannen. Want een zelfstandig verzoek betekent een zelfstandige afweging, waarbij die bewindvoerder ook de belangen van andere schuldeisers en het belang van de schuldenaar zal betrekken, en de zwaarte en de frequentie van eventuele tekortkomingen van de saniet zal beoordelen. En met name ook de vraag of hetgeen de schuldeiser aanvoert reeds bekend was en is verdisconteerd in het rechterlijk toelatingsoordeel.
Escalatieladder
Tenslotte zal een bewindvoerder zelden of nooit een “rauwelijks” tussentijds beëindigingsverzoek doen, ook niet na bezwarende informatie van de kant van een schuldeiser. Een goede bewindvoerder zal met een escalatieladder werken, waarbij hij eerst eens de saniet voor een stevig toezichtgesprek uitnodigt, waarschuwt, en indien mogelijk een hersteloptie of –termijn biedt. Serieus invullen van de toezichthoudende taken is immers niet hetzelfde als afrekenen op de eerste misstap. Een verhoor bij de rechter-commissaris is vaak ook nog een tussenstap. Bij de vraag of een vonnis tot tussentijdse beëindiging in hoger beroep standhoudt, spelen al deze aspecten mee, zo is uit recent onderzoek gebleken (zie I. Kerst, de slagingskans van het hoger beroep na een tussentijdse beëindiging, in: WSNP Periodiek, augustus 2020, nr. 3, p. 26-29): de lichamelijke en/of psychische gesteldheid van de schuldenaar; waarschuwingen en aansporingen door de bewindvoerder en/of de rechter-commissaris; de saneringsgezinde houding van de schuldenaar; tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen herstellen; en de aard en omvang en verwijtbaarheid van de geconstateerde tekortkomingen.
Dalende instroom
Tegelijk met de dalende instroom in de schuldsanering is bij alle gerechtshoven sinds 2015 een stevige daling van het aantal ingediende hoger beroepszaken te zien. Het leeuwendeel van de zaken in appel (circa de helft) gaat om een verzoeker die in hoger beroep komt van een afwijzing in eerste aanleg. Een heel klein gedeelte van de zaken in appel gaat om een bezwaar tegen een verlenging van de termijn, die door de rechtbank meestal als een gunst wordt toegekend daar waar op zich met een strenger oordeel ook een tussentijdse beëindiging mogelijk zou zijn geweest. Een kwart van de zaken gaat om een hoger beroep door de saniet van een tussentijdse beëindiging of een hoger beroep van een weigering van een tussentijdse beëindiging door een bewindvoerder. In dit laatste type gevallen is dan meestal het vertrouwen bij de bewindvoerder komen te ontbreken dat hij of zij de toezichthoudende taken nog op een behoorlijke manier kan uitoefenen. Dan wordt alsnog door de bewindvoerder (zeer zelden is het een schuldeiser) aan het Hof verzocht om wel datgene te doen wat de rechtbank niet wilde doen, namelijk gegeven de tekortkomingen een punt achter de schuldsanering zetten Het aantal behandelde hoger beroepszaken inzake een weigering van de toelating is bij gerechtshof Den Haag in 2019 het sterkst afgenomen, met maar liefst 81% vergeleken met het aantal behandelde verzoeken in 2015. Voor het aantal behandelde hoger beroepszaken inzake een tussentijdse beëindiging geldt ook dat het aantal verzoeken sinds 2015 sterk is afgenomen. Bij de gerechtshoven Amsterdam, Den Haag en ’s-Hertogenbosch ligt de daling in 2019 vergeleken met 2015 ook rond de 80%, bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is de daling iets minder sterk namelijk rond de 60%.
Kansen in hoger beroep
Bij alle gerechtshoven wordt een ruime meerderheid bekrachtigd, zowel als het gaat om een hoger beroep tegen een afwijzend vonnis als wanneer het gaat om een hoger beroep tegen een tussentijdse beëindiging. Dit ligt bij alle gerechtshoven tussen de 60 en 70%. Bij de gerechtshoven Amsterdam, Arnhem-Leeuwarden en Den Haag zie je dat de resterende circa 33% van de afwijzende toelatingsvonnissen wordt vernietigd. Een verwaarloosbaar aantal zaken worden niet–ontvankelijk verklaard. In het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch ligt deze verhouding iets anders. Daar wordt 19% van de zaken niet ontvankelijk verklaard en 13% vernietigd.
Als het gaat om een tussentijdse beëindiging dan zie je dat bij de gerechtshoven Amsterdam en Arnhem-Leeuwarden tussen de 60 en 70% van de zaken wordt bekrachtigd en rond de 33% wordt vernietigd. Bij de gerechtshoven Den Haag en ’s-Hertogenbosch ligt dit iets anders. Hier wordt circa 50% van de zaken bekrachtigd en zelfs rond de 44% vernietigd. Bij alle gerechtshoven wordt bij verzoeken ex artikel 350 Fw slechts een klein percentage niet ontvankelijk verklaard.