Pro forma hoger beroep
Wie het niet eens is met een vonnis in eerste aanleg, kan meestal in hoger beroep. Hoe moet dat in de schuldsanering ? Onder het vonnis waarbij het verzoek schuldsanering wordt afgewezen, of waarbij de tussentijdse beëindiging wordt uitgesproken, wordt standaard vermeld dat “hoger beroep kan worden ingesteld door diegene aan wie de wet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat, en binnen acht dagen na de dag van de uitspraak”. Over dat hoger beroep bestaat nogal eens misverstand. Soms verkeren advocaten in de veronderstelling dat men binnen die acht dagen slechts een ‘pro forma’ beroepschrift hoeft in te dienen. Dit doet men dan door uitsluitend de beroepstermijn veilig te stellen met een schriftelijk stuk (beroepschrift getiteld). Daarin wordt aangekondigd dat op een later moment voor de zitting bij het gerechtshof de gronden (redenen) van het hoger beroep zullen worden aangevuld.
Behoorlijke voorbereiding
Soms worden die argumenten waarop het appel moet berusten pas zeer kort voor de zitting in hoger beroep ontvangen. Dit is een onwenselijke manier van procederen. Soms (bij een hoger beroep van een afwijzend toelatingsvonnis) is er geen wederpartij die zich hierdoor benadeeld kan voelen: er is dan niemand die zichzelf behoorlijk moet kunnen verweren tegen bepaalde standpunten en argumenten. Soms is die andere partij er wel: Als het om een afgewezen omzettingsverzoek gaat vanuit een faillissementssituatie kan de curator zich onvoldoende voorbereiden op een dergelijk laat binnengekomen stuk. Ook voor een bewindvoerder is dat lastig als het gaat om een hoger beroep tegen een tussentijds beëindigingsvonnis dat in zijn ogen terecht is geweest. Soms komen de stukken zo laat binnen dat een leespauze ter zitting noodzakelijk wordt, zowel voor de bewindvoerder als voor de rechter. Tenslotte moet natuurlijk ook de rechter in hoger beroep zich net als de bewindvoerder goed kunnen voorbereiden, hetgeen in het gedrang kan komen als de inhoudelijke aanvulling van het pro forma beroepschrift pas daags voor de zitting of op de zittingsdag zelf wordt ontvangen.
Beroepschrift: Aanvulling van gronden
Waar het dus om gaat is dat er binnen acht dagen na het vonnis globaal beargumenteerd wordt waarom men het er niet mee eens is. Een standaard formulering (een soort pro forma makro) zou niet moeten worden toegestaan. Er moet wel iets inhoudelijks in het beroepschrift staan. Als er helemaal geen gronden in staan dan kan van een eigenlijke ‘aanvulling’ van beroepsgronden op een later moment dus ook geen sprake zijn volgens een arrest van Hof Leeuwarden 9 maart 2011, LJN BV8274. Vergelijk in dezelfde zin ook de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden 21 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2767, die dit in verband brengt met de eisen die het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering stelt. Iedere advocaat moet in staat worden geacht aan de hand van het vonnis waarvan beroep bepaalde beroepsgronden te formuleren, die natuurlijk desgewenst later kunnen worden aangevuld of nader worden toegelicht. Uitsluitend de beroepstermijn veilig stellen met een algemene bezweringsformule is dus uit den boze. Uit de rechtsmiddelenbepaling artikel 292 Fw vloeit dit overigens niet voort.
Risico van niet-ontvankelijkheid
Het pro forma indienen van een beroepschrift met latere beargumentering is daarmee een riskante wijze van procederen die door een gerechtshof kan worden afgestraft met een niet-ontvankelijkverklaring. Artikel 278 lid 1 en artikel 359 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering eisen dat het beroepschrift de gronden moet bevatten waarop het hoger beroep berust. Op deze wettelijke eis kan slechts een uitzondering worden gemaakt indien in het beroepschrift een voorbehoud is gemaakt tot aanvulling van de gronden in verband met het niet tijdig kunnen beschikken over een essentieel processtuk, zoals bijvoorbeeld het proces-verbaal van een verhoor of een beëindigingszitting, of uiteraard als het bestreden vonnis zelf nog niet beschikbaar is. Een dergelijke aanvulling van gronden dient dan alsnog te geschieden binnen acht dagen nadat het beletsel om de bezwaren te formuleren niet meer bestaat.