Het hof heeft het vonnis, waarbij het Wsnp-toelatingsverzoek werd afgewezen, vernietigd en verzoekster alsnog toegelaten. Voldoende aannemelijk was voor het hof dat verzoekster, die weliswaar niet te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden, voldoende greep heeft gekregen op de omstandigheden, die hebben geleid tot het ontstaan van die schulden. Heeft deze hardheidsclausule na de wetswijziging eigenlijk dezelfde betekenis ?
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 augustus 2022 is het verzoek van A tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. A is in hoger beroep gekomen. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 september 2022 in aanwezigheid van A, haar advocaat, haar beschermingsbewindvoerder en haar schuldhulpverlener. A is geboren in 1985 en alleenstaand. Bij haar woont haar zoon, geboren in 2017. Haar goederen staan sinds 23 april 2019 onder bewind. Haar totale schuldenlast bedraagt € 84.315,22, waaronder schulden aan de Belastingdienst van € 19.123, aan het UWV van € 22.254,17 en aan Calkhoven B.V. van € 20.680. Zij ontvangt maandelijks een Participatiewet uitkering en een kindgebonden budget. Daarnaast ontvangt zij huur- en zorgtoeslag.
Afwijzing in eerste aanleg
De rechtbank in Zutphen heeft het verzoek afgewezen, omdat A onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij de verplichtingen naar behoren zal nakomen en dat zij zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. A heeft – zonder dat zij door de gemeente is vrijgesteld van het verrichten van betaalde arbeid – de afgelopen periode niet gewerkt om geld voor de boedel te sparen, terwijl het vooruitzicht dat zij op korte termijn zal kunnen werken niet reëel is, nu zij in afwachting is van het volgen van een therapie, waarvan onbekend is hoe lang het nog duurt voordat met die therapie zal worden aangevangen. A stelt dat zij wel kan voldoen aan de inspanningsverplichting om geld voor de schuldeisers te sparen. Zij is op dit moment niet in staat om te werken en de gemeente heeft haar, in verband met de aan haar verstrekte bijstandsuitkering, op 25 augustus 2022 voor een jaar een ontheffing van de arbeids- en re-integratieplicht verleend. Volgens A kan zij, ondanks dat zij ten aanzien van haar schulden in de afgelopen vijf jaar niet te goeder trouw is, toch op basis van de hardheidsclausule worden toegelaten. Zij stelt dat zij haar eenmanszaak heeft beëindigd, dat zij beschermingsbewind heeft verzocht en gekregen en dat zij zich heeft laten opnemen in een verslavingskliniek waar zij zich met succes heeft laten behandelen. Een verklaring van de Brijderkliniek is bij het hof overgelegd.
Ontbreken van goede trouw en hardheidsclausule
Het hof oordeelt als volgt. Op de schuldenlijst staat een (preferente) schuld aan de Belastingdienst van € 17.993. Deze schuld is ontstaan nadat A heeft verzuimd aangiften in te dienen voor de inkomstenbelasting over de jaren 2017 en 2018. Het hof is van oordeel dat A, zoals zij zelf al heeft erkend, niet te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten ervan. De niet te goeder trouw ontstane schulden staan in beginsel aan toelating in de weg. Het verzoek om toegelaten te worden kan toch worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen (de hardheidsclausule van art. 288 lid 3 Fw). Het gaat bij de toepassing van deze clausule om de oorzaak van de problematiek, welke oorzaak de schuldenaar aantoonbaar onder controle moet hebben gekregen en waarbij in het algemeen is vereist dat de schuldenaar een (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt die blijkt uit het feit dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht. Met andere woorden: er moet sprake zijn van een bestendige gedragsverandering waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen. Het is aan A om een en ander aannemelijk te maken.
Argumenten voor hardheidsclausule
A heeft in dit verband het volgende aangevoerd. Zij heeft enkele jaren geleden een eigen onderneming (een café) gedreven. Tijdens de exploitatie van die onderneming is zij verslaafd geraakt aan, onder andere, amfetamine, wat zij gebruikte om de druk van het ondernemerschap in combinatie met de opvoeding van haar pas geboren zoontje aan te kunnen. In die periode en onder die omstandigheden zijn haar -voornamelijk zakelijke – schulden ontstaan. Eind 2018 kwam bij haar het besef dat er verandering moest komen. Zij heeft op 24 oktober 2018 de onderneming uit het handelsregister bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven. Op haar verzoek zijn in april 2019 haar goederen door de kantonrechter onder bewind gesteld en op 2 mei 2019 heeft zij zich laten opnemen op de afdeling Ouder en Kind van de Brijderkliniek (Verslavingszorg). Uit de verklaring van de psycholoog blijkt dat A op 7 november 2019 uit de kliniek is ontslagen in verband met een succesvolle afronding van de klinische behandeling. Sindsdien is zij verslavingsvrij en zijn geen nieuwe schulden ontstaan. Binnenkort zal zij een vanuit de Brijderkliniek geadviseerde therapie ondergaan voor de behandeling van een in het verleden opgelopen trauma. Hiervoor is inmiddels een intakegesprek gepland.
Wending ten goede; stabiele situatie
Het hof is van oordeel dat A voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij greep heeft gekregen op de omstandigheden, die hebben geleid tot het ontstaan en het onbetaald laten van haar schulden, te weten haar verslaving. Het hof betrekt daarbij dat de beschermingsbewindvoerder schriftelijk en op de zitting heeft toegelicht dat na de instelling van het beschermingsbewind geen nieuwe schulden zijn ontstaan (terwijl er beslag ligt op de uitkering), dat A zich aan afspraken houdt en goed meewerkt aan het beschermingsbewind. Een en ander vormt voor het hof voldoende aanleiding om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Het hof vertrouwt erop dat A, zeker als zij de geadviseerde en voor haar belangrijke therapie succesvol afrondt, zal kunnen voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Dit vertrouwen vindt steun in de verklaring van de beschermingsbewindvoerder dat A goed meewerkt in het beschermingsbewind en dat zij klaar is voor de schuldsaneringsregeling, waarin zij alle medewerking zal verlenen. Het hof verwacht dat A met de hulp van de bewindvoerder aan de rechter-commissaris vrijstelling van de Wsnp-sollicitatieverplichting zal moeten aanvragen en dat eventueel na onderzoek door een keuringsarts zal blijken of en zo ja in welke mate zij van haar inspanningsplicht zal worden ontheven. Het hof is dus van oordeel dat het hoger beroep slaagt en dat A kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het vonnis van de rechtbank Gelderland wordt vernietigd.
Hardheidsclausule na 1 juli 2023 ?
Aan artikel 288 lid 3 Fw is met de wetswijziging van 1 juli 2023 niets veranderd. Deze casus onder het oude recht zou dus nu hoogstwaarschijnlijk net zo zijn beslist. Maar spoort de invulling van de hardheidsclausule nog wel met de nieuwe regels ? Meestal wordt op basis van de Recofa-richtlijnen van de verzoeker verwacht dat hij of zij minstens een jaar “stabiel” is, dat er een wending ten goede is die al een jaar lang bestendig is. Dat is natuurlijk best een stevige eis, die het toepassingsbereik van lid 3 flink beperkt maar die niet uit de wetstekst zelf voortvloeit. En die (nog) niet met de halvering van de schuldhulpverlenings- en schuldsaneringstermijn is meebewogen. Men kan zich bovendien afvragen of dit nog wel spoort met het streven van de wetgever om de toegankelijkheid van de schuldsaneringsprocedure te verbeteren. Natuurlijk is het van groot belang dat de debiteur zo goed mogelijk voorbereid is op een Wsnp-traject. Daarom moet er ook sprake zijn van een wending ten goede, zeker bij de aanwezigheid van schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan of onbetaald zijn gelaten. Of de verzoeker die omstandigheden die tot de schulden hebben geleid daadwerkelijk onder controle heeft gekregen mag zeker ook goed worden getoetst door de rechter. Maar daarbovenop lijkt het stellen van een aanvullende temporele eis van een heel jaar stabiliteit in verhouding tot een procedure van anderhalf jaar wat te zwaar tegen de achtergrond van de doelstelling van toegankelijkheid van de sanering.
Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 oktober 2022 ECLI:NL:GHARL:2022:8638
* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.