Een crediteur die niet reageert op een voorstel tot minnelijke schuldregeling: dat is geen handige “struisvogel-tactiek” maar vormt juist een risico met het oog op een dwangakkoord. Het niet-reageren wordt als een weigering beschouwd, en de normale toetsing wordt toegepast. Voldoende aannemelijk is voor de rechtbank geworden dat de schuldenaar in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen. Naar verwachting zal dit minnelijke voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling van toepassing zou zijn.
Kredietbank Rotterdam doet minnelijk aanbod
X heeft op 31 oktober 2022 een verzoek ingevolge art. 287a Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, die weigert mee te werken aan een aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met dit buitengerechtelijke aanbod. Ter zitting van 22 december 2022 zijn verschenen X en haar schuldhulpverlener van de Kredietbank Rotterdam. De weigerende schuldeiser Y is behoorlijk opgeroepen maar niet verschenen, noch heeft hij in de eerdere contacten met schuldhulpverlening gereageerd op het aangeboden akkoord. X heeft zes schuldeisers, waarvan één schuldeiser met twee preferente en één concurrente vordering en vijf schuldeisers met vijf concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 13.664,19 te vorderen. De Kredietbank heeft bij brief van 19 juli 2022 namens X een minnelijke schuldregeling aangeboden aan de schuldeisers, met een betaling van 21,8% aan de preferente schuldeisers en 10,9% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Aangeboden minnelijk akkoord
Het aangeboden akkoord is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van X is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. X heeft een medische keuring overgelegd, waaruit volgt dat zij in ieder geval tot 22 september 2023 arbeidsongeschikt is verklaard. Daarnaast heeft zij een verklaring van haar werkcoach overgelegd van 18 oktober 2022 waarin staat dat hij niet inschat dat zij op korte termijn naar werk kan worden begeleid. X heeft immers fysieke, mentale en energetische klachten en belemmeringen. Zij heeft verklaard dat zij nog onder behandeling is en regelmatig naar de huisarts en het ziekenhuis gaat. Daarnaast heeft zij geen startkwalificatie en ontvangt zij al sinds 2010 een Participatiewet-uitkering. Volgens de schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door een door de schuldhulp ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. X heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Zij heeft sinds de aanmelding bij de schuldhulp geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Een niet-reagerende schuldeiser met groot aandeel
Vijf schuldeisers, met zeven vorderingen, stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Crediteur Y heeft niet gereageerd op het minnelijke voorstel. Hij heeft een vordering van € 5.882,75 op verzoekster, welke 43,04% van de totale schuldenlast beloopt. Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Y bij zijn weigering vast. De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Y in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad. De rechtbank stelt vast dat de vordering van Y een fors aandeel vormt in de totale schuldenlast van 43,04%. De rechtbank neemt mee dat deze vordering lang geleden is ontstaan, namelijk in 2008. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vijf van de zes schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan. De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam, en dat het voorstel goed en controleerbaar gedocumenteerd is.
Het onderste uit de kan
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe X in staat moet worden geacht. Gebleken is dat X niet beschikt over betaald werk. Zij heeft een medische keuring overgelegd waaruit volgt dat zij tot september 2023 arbeidsongeschikt is verklaard. X heeft meerdere klachten waarvoor zij behandelingen volgt. Daarnaast is sprake van een grote afstand tot de arbeidsmarkt, X ontvangt sinds 2010 een Participatiewet-uitkering en heeft geen startkwalificatie. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen. Naar verwachting zal het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsanering van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de schuldsanering zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen X zou kunnen afdragen in de schuldsanering. Dat betekent dat de schuldsanering de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsanering wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden schuldregeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld. Men zou dus spreekwoordelijk kunnen zeggen: beter een vogel in de hand dan tien in de lucht.
Eindoordeel
Zo komt de rechtbank tot het oordeel dat de belangen van X die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan de belangen van Y, die geweigerd heeft in te stemmen. Het verzoek om Y te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen. De rechtbank kondigt een gedwongen schuldregeling af, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat X zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij (door het dwangakkoord dus) niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, zodat het subsidiaire verzoek schuldsanering wordt afgewezen.
Betalingsregeling laten opleggen via de rechter ?
Het verzoeken van een dwangakkoord op grond van artikel 287a Fw zoals in deze casus is een grote stap verder dan het eerst aan de crediteur, en daarna aan de rechter, verzoeken om een betalingsregeling. Op dit moment is dat laatste nog niet mogelijk, want in artikel 6:29 Burgerlijk Wetboek staat dat de schuldenaar alleen met instemming van de schuldeiser het verschuldigde bedrag in gedeelten kan voldoen (een betalingsregeling overeenkomen dus). In geschillen die voor de rechter komen, kan de rechter dan ook alleen met medewerking van de schuldeiser een betalingsregeling treffen. Met het op handen zijnde wetsvoorstel “Wet opleggen betalingsregeling door rechter” wordt voor de rechter een mogelijkheid geschapen om tegen de wil van de schuldeiser een betalingsregeling op te leggen. In dit concept-wetsvoorstel wordt aan artikel 6:29 BW een tweede lid toegevoegd, dat luidt:
“In afwijking van het eerste lid kan de rechter, wanneer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de schuldenaar kan worden gevergd dat hij een verschuldigde geldsom in een keer betaalt en de schuldeiser niet onevenredig wordt benadeeld, een betalingsregeling opleggen. De rechter stelt partijen vooraf in de gelegenheid zich over de regeling uit te laten.”
Deze nieuwe bepaling zou de mogelijkheid bieden om ook tegen de wil van een schuldeiser een betalingsregeling op te leggen indien het op grond van de redelijkheid en billijkheid niet van de schuldenaar kan worden gevergd dat hij zijn vordering in één keer betaalt. Hierbij beoordeelt de rechter dan of sprake is van onevenredige benadeling van de schuldeiser en dienen beide partijen zich over de regeling te kunnen uitlaten. Een minder vergaande regel dan het reeds sinds 2008 bestaande en frequent in de rechtspraktijk toegepaste dwangakkoord van artikel 287a Fw. Dit omdat de vorderingen inbaar blijven en het bij een betalingsregeling slechts over de betalingsmodaliteiten gaat. De Nederlandse Orde van Advocaten stelt dat met de belangen van de schuldeiser onvoldoende rekening wordt gehouden in dit wetsvoorstel en dat de rechter zo de bevoegdheid krijgt om ingrijpende wijzigingen aan te brengen in een overeenkomst tussen schuldeiser en schuldenaar. De internetconsultatie liep af op 14 september 2022, alle reacties worden verwerkt en de verwachting van de minister is dat het wetsvoorstel in de zomer van 2023 kan worden ingediend bij de Tweede Kamer.
Bron: Rechtbank Rotterdam 29 december 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:11656
* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.