Door middel van een beslag heeft verzoeker een bedrag afgelost op zijn schulden. De gerechtsdeurwaarder die bedragen onder het beslag incasseert, incasseert dit voor meerdere schuldeisers, maar de schuldhulpverlening heeft verklaard dat niet voor alle schuldeisers beslag is gelegd. Het totaalbedrag is dus niet ten goede gekomen aan de gezamenlijke schuldeisers, maar alleen aan de schuldeisers die beslag hebben gelegd. Daarom wordt het verzoek tot termijnbekorting althans een eerdere ingangsdatum afgewezen, en de schuldsaneringstermijn op de normale looptijd gezet.
Toelatingsvraag snel beantwoord
A heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Rotterdam heeft het verzoek behandeld ter zitting van 14 maart 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord de verzoeker zelf en een schuldhulpverlener, werkzaam bij de gemeente Voorne aan Zee. Het verzoekschrift voldoet volgens de rechtbank Rotterdam aan de vereisten. A verkeert in de toestand van insolventie die beschreven wordt in art. 284 Fw – namelijk dat hij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met betaling van zijn schulden. Er is geen, althans onvoldoende grond gebleken voor afwijzing van het verzoek. Verzoeker zal daarom worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. In geschil is de ingangsdatum van de looptijd.
Ingangsdatum looptijd
Ten aanzien van de verzochte ingangsdatum van de looptijd van de schuldsanering overweegt de rechtbank als volgt. Door A is verzocht om een eerdere ingangsdatum dan die van het toelatingsvonnis. Daartoe is ter zitting aangevoerd dat A door middel van een beslag door de gerechtsdeurwaarder een bedrag van € 3.017,64 afgelost heeft op zijn schulden. De wetswijziging per 1 juli 2023 heeft met zich mee gebracht dat de termijn van de schuldsaneringsregeling anderhalf jaar bedraagt te rekenen (a) vanaf de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, of (b) vanaf de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling, zoals bedoeld in artikel 285 lid 1 onder f Fw. Het is redelijk om tot een eerdere aanvangsdatum dan de toelatingsuitspraak over te gaan indien de schuldenaar zich, in de fase voorafgaand aan de uitspraak tot toepassing van de schuldsanering, ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers maximaal heeft ingespannen om een zo hoog mogelijke aflossing aan de gezamenlijke schuldeisers te realiseren. Is dat het geval in deze zaak ?
Gerechtsdeurwaarder incasseert alleen ten behoeve van de beslagleggende schuldeisers
Ter zitting heeft de schuldhulpverlener verklaard dat de deurwaarder die bedragen onder het beslag incasseert, dit bedrag incasseert voor meerdere schuldeisers. En ook verklaard dat niet voor alle schuldeisers beslag is gelegd. Het totaalbedrag van € 3.017,64 is dus niet ten goede gekomen aan de gezamenlijke schuldeisers, maar alleen aan de schuldeisers die beslag hebben gelegd. De rechtbank wijst daarom het verzoek af en stelt de ingangsdatum van de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling vast op de normale uitspraakdatum van 21 maart 2024. De verzoeker kan hiertegen op de gebruikelijke wijze gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen, uitsluitend door een advocaat, met een beroepschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof Den Haag. De rechtbank spreekt per de datum van dit vonnis de schuldsanering uit ten aanzien van A, en stelt de termijn van de regeling vast op achttien maanden, te rekenen vanaf 21 maart 2024, waardoor deze termijn eindigt op 21 september 2025.
Alleen aflossingen voor gezamenlijke schuldeisers
Alleen als de aflossingen ten gunste van de gezamenlijke schuldeisers zijn gekomen, tellen deze mee voor het verkrijgen van een eerdere ingangsdatum. Aflossingen die zijn gedaan ten behoeve van een deel van de schuldeisers onder een beslag, tellen dus niet mee voor de toepassing van de optie van een eerder startmoment, zo ook Advocaat-Generaal De Bock in een gelijksoortige zaak twee maanden na dit Rotterdamse vonnis, omdat die aflossingen slechts ten goede komt aan één beslagleggende schuldeiser. Interessant in die zaak was dat de A-G van mening was dat een eerdere ingangsdatum ook mogelijk zou moeten zijn als de schuldenaar in het minnelijk traject niets heeft afgelost omdat de aflossingscapaciteit nihil is. In dat geval zou het moment moeten gelden waarop aan de schuldeisers door de schuldhulpverlener een “nul-aanbod” is gedaan als ‘de dag waarop de eerste aflossing is gedaan . Het oordeel over dat gezaghebbende advies is nu nog aan de Hoge Raad. Praktisch zeer belangrijk was in die zaak voor de bewindvoering ook de “ondergrens”, namelijk dat de A-G stellig vond dat (met alle termijnreductie) het toezicht voldoende inhoud moet houden. Als de rechter de Wsnp toepast en een eerdere ingangsdatum vaststelt, moet er voor de bewindvoerder voldoende tijd overblijven om zijn wettelijke taken van art. 316 Fw behoorlijk uit te voeren. De A-G adviseert daarom ook bij termijnreductie altijd een termijn van minimaal 6 maanden over te houden. We wachten dus nog even wat de Hoge Raad van al deze beschouwingen zal vinden.
Bronnen: Rechtbank Rotterdam, 21 maart 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3281, advies Advocaat-Generaal 22 mei 2024, ECLI:NL:PHR:2024:562 na cassatieberoep tegen Gerechtshof Den Haag 22 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2606
* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.