Het ligt op de weg van de schuldhulpverlening om bij een verzoek dwangakkoord de vermogenspositie van de debiteur in zijn geheel voor de schuldeisers in kaart te brengen. Indien een noodzaak aanwezig is voor het behoud van de auto, is een voldoende onderbouwing noodzakelijk. Dat is in dit geval niet gebeurd. Bovendien stelt de verzoekster niet fulltime te kunnen werken, ook zonder goede onderbouwing. De belangen van de weigerende schuldeiser wegen daarom zwaarder dan die van verzoekster of van de overige schuldeisers – het verzoek dwangakkoord wordt door de rechtbank Rotterdam afgewezen. Een zware bewijslast vergt een goede voorbereiding.
Het gedane minnelijke aanbod
X heeft op 13 januari 2023, tegelijk met een verzoek schuldsanering, een verzoek op grond van art. 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om schuldeiser Sore Group/ZVO C.V., die weigert mee te werken aan een door mevrouw aangeboden minnelijke schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling. De gemeentelijke kredietbank Rotterdam is betrokken geweest bij de schuldhulpverlening aan X.
Mevrouw X heeft achttien schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met één vordering en zeventien concurrente schuldeisers met vierentwintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 24.207,14 te vorderen. X heeft bij brief van 26 oktober 2022 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 14,33% aan de preferente en 7,17% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm, en op de afloscapaciteit op basis van de huidige dienstbetrekking. Mevrouw werkt 24 uur per week en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Het aanbod regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage, dus de afloscapaciteit kan eventueel nog hoger of nog lager uitvallen.
Maximaal aanbod ?
X heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Op zichzelf lijkt sinds kort een stabiele situatie bereikt: Zij heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan. Zeventien schuldeisers stemmen met de aangeboden buitengerechtelijke schuldregeling in. Sore Group stemt hier niet mee in. Sore heeft een vordering van € 7.710,78 op X, die 31,85% van de totale schuldenlast bedraagt.
Auto niet aan schuldeisers bekend
De rechtbank Rotterdam stelt voorop dat de vordering van Sore Group een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast. Gelet daarop zal volgens de rechtbank niet snel kunnen worden geoordeeld dat Sore in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd. Gebleken is dat mevrouw een auto in haar bezit heeft en dat dit niet aan de schuldeisers is gemeld. De schuldhulpverlener heeft ter zitting verklaard dat zij hier niet van op de hoogte was. Duidelijk is dat binnen een schuldsaneringstraject alle vermogensbestanddelen zoveel als mogelijk te gelde moeten worden gemaakt, zo vermaant de rechtbank. Alleen als de noodzaak voor behoud van de auto voldoende aannemelijk is gemaakt zou daarvan kunnen worden afgezien. Het ligt op de weg van de schuldhulpverlening om de vermogenspositie van mevrouw in zijn geheel voor de schuldeisers in kaart te brengen – en indien noodzaak aanwezig is voor behoud van de auto, om dit voldoende te onderbouwen. Dat is in dit geval niet gebeurd. Mevrouw X heeft slechts verklaard dat zij haar zoon met de auto naar school moet brengen. Bovendien heeft mevrouw recentelijk, in 2020 en 2021, nog boetes ontvangen met betrekking tot de auto. Dat maakt de stabiele situatie weer wat minder.
Onvoldoende waarborgen
Naast de magere motivering van het verzoek dwangakkoord zijn er ook twijfels over de (te verwachten) nakoming van de inspanningsplicht en de controle daarop. De rechtbank is immers van oordeel dat binnen het nu voorliggende prognosevoorstel onvoldoende waarborgen beschikbaar zijn om te garanderen dat mevrouw aan alle verplichtingen die op haar rusten binnen de gedwongen schuldenregeling zal voldoen. Onvoldoende duidelijk is geworden dat zij niet in staat zou zijn om (minimaal) 36 uur per week te werken. Mevrouw heeft ter zitting verklaard dat zij niet meer dan 24 uur per week kan werken omdat zij de zorg draagt voor haar kinderen. Zij heeft daarom ook niet aanvullend gesolliciteerd en is blijkbaar (terwijl dat toch gebruikelijk is) niet op deze verplichting gewezen door de begeleiding in de schuldhulpverlening. De rechtbank kan er zodoende niet van uitgaan dat bij de uitvoering van het prognosevoorstel de controle op het nakomen van in ieder geval de inspanningsverplichting, plaatsvindt op een wijze die overeenkomt met de controle tijdens de uitvoering van een wettelijke schuldsaneringsregeling, hetgeen de schuldeisers wel mogen verwachten. Met andere woorden: de vermogensvergelijking minnelijk / wettelijk valt niet gunstig uit.
Zware bewijslast vergt goede voorbereiding
Samenvattend kan worden gezegd dat de toch wel zware bewijslast – die een debiteur en diens schuldhulpverlener nu eenmaal hebben – bij een dwangakkoord onvoldoende is opgebracht. Er moeten voor een rechter voldoende objectief aantoonbare argumenten aanwezig zijn om een weigerende schuldeiser te veroordelen tot een gedwongen schikking. De rechtbank is om deze redenen van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat mevrouw X het maximaal haalbare aan haar schuldeisers heeft aangeboden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de belangen van Sore Group als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van X of van de overige schuldeisers. Het verzoek om op grond van art. 287a Fw deze crediteur te bevelen in te stemmen met de door X aangeboden minnelijke schuldregeling wordt daarom afgewezen.
Bron: Rechtbank Rotterdam 8 maart 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:8134
* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.