Volgens de rechters in twee instanties en volgens de Advocaat-Generaal kan de beschermingsbewindvoerder geen verzoek doen tot toepassing van de schuldsaneringsregeling voor de rechthebbende (onderbewindgestelde persoon). Dit is volgens de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad niet anders geworden door de wetswijziging van art. 1:441 lid 1 BW per 1 januari 2014. Het wachten is nu nog even op het laatste woord van de Hoge Raad.
Mag de beschermingsbewindvoerder een Wsnp-aanvraag doen ?
De beschermingsbewindvoerder verzoekt de schuldsanering uit te spreken op de rechthebbende van wie de goederen onder haar bewind zijn gesteld. De rechtbank en het hof hebben de bewindvoerder in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard, nu het doen daarvan niet behoort tot de wettelijke taak van de bewindvoerder. Tegen die beslissing komt de bewindvoerder in dit cassatieberoep op. Dat is volgens de Advocaat-Generaal in zijn advies (conclusie) aan de Hoge Raad tevergeefs, gelet op de beslissing in HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010, waarnaar rechtbank en hof hebben verwezen. En die volgens hem nog steeds het geldende recht weergeeft, anders dan de beschermingsbewindvoerder aanvoert.
Het indienen van een Wsnp-verzoek kan niet worden beschouwd als een daad van beheer
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juni 2021 is de bewindvoerder benoemd als opvolgend bewindvoerder gezien art. 1:431 lid 1 BW. Deze tweede Boek 1 BW-bewindvoerder heeft de rechtbank op 12 september 2023 verzocht om de schuldsaneringsregeling uit te spreken op de rechthebbende. De rechtbank stelde vast dat het verzoekschrift schuldsanering is ingediend door een beschermingsbewindvoerder en niet (mede) door de schuldenaar is ondertekend. Voor zover het verzoekschrift namens de schuldenaar is ingediend ontbreekt bij het verzoekschrift een volmacht, aldus de rechtbank. Volgens het arrest van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2012:BV4010 kan de indiening van een verzoek schuldsanering niet worden beschouwd als een daad van beheer over de onder bewind staande goederen waartoe de beschermingsbewindvoerder op basis van art. 1:438 lid 1 BW bij uitsluiting bevoegd is. Het indienen van een Wsnp-verzoek behoort niet tot de in art. 1:441 BW bedoelde taak van de beschermingsbewindvoerder, zodat die de schuldenaar niet in rechte vertegenwoordigt bij de indiening van het verzoek, aldus nog steeds de rechtbank. De beschermingsbewindvoerder was het hiermee niet eens en is in hoger beroep gekomen bij het hof ’s-Hertogenbosch. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bij arrest van 28 maart 2024 bekrachtigd.
Standpunt beschermingsbewindvoerder
In hoger beroep voerde de beschermingsbewindvoerder het volgende aan. De rechthebbende is wilsonbekwaam, begrijpt het verzoek niet en kan niet overzien wat zij ondertekent als de bewindvoerder haar het verzoek ter ondertekening zou voorleggen. Het beschermingsbewind dateert al van 2017. In 2022 heeft de rechthebbende een CIZ-indicatie voor beschermd wonen met intensieve dementie-zorg gekregen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het verzoek schuldsanering niet behoort tot de taken van de bewindvoerder, of om de rechthebbende te kunnen vertegenwoordigen, omdat uit de uitspraak van de Hoge Raad van 25 mei 2012 niet zonder meer volgt dat het aanvragen van de schuldsanering niet tot de taken van de beschermingsbewindvoerder zou behoren. Volgens de opvolgend beschermingsbewindvoerder zou juist moeten worden uitgegaan van een ruime taakstelling van de beschermingsbewindvoerder, in die zin dat deze de bevoegdheid heeft om te doen wat aan een goed bewind bijdraagt. En ook dat de bewindvoerder proactief moet zijn en moet nagaan voor welke voorzieningen de rechthebbende in aanmerking kan komen, om de financiële situatie van de rechthebbende te stabiliseren. In de visie van de bewindvoerder behoort daartoe ook de taak om namens de rechthebbende om toelating tot de schuldsanering te verzoeken, met name in een geval als dit waarbij de onder bewind gestelde persoon dat zelf niet meer kan.
Wat oordeelde het Bossche Gerechtshof ?
Het hof vindt dat de bewindvoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de rechthebbende wilsonbekwaam is en dat deze dus niet het verzoekschrift schuldsanering kan (mee) ondertekenen. Het hof onderschrijft dat uit HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010, volgt dat het niet tot de taak van de bewindvoerder behoort om een dergelijk verzoek in te dienen. Het hof vindt die uitleg ook terug in een ander arrest, namelijk dat van HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:751, dat betrekking heeft op de positie van de bewindvoerder tijdens de Wsnp. Met de (sinds de wetswijziging per 1 januari 2014) in art. 1:441 lid 1 BW tot uitdrukking gebrachte ruimere taakopvatting van de beschermingsbewindvoerder, heeft de wetgever volgens het gerechtshof niet beoogd om wijziging te brengen in hetgeen uit het arrest van 25 mei 2012 volgt. Het hof wijst vervolgens op twee alternatieven, namelijk enerzijds onder curatelestelling van de rechthebbende, waarna de curator een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling kan doen, en anderzijds een verzoek ex art. 284 lid 4 Fw door het college van B&W tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Procesvertegenwoordiging door de bewindvoerder
Vervolgens gaat de beschermingsbewindvoerder (die bij het Bossche hof deels gelijk maar ook deels ongelijk gekregen heeft) in cassatie. Eerst gaat de Advocaat-generaal een advies opstellen voor de hoogste rechter. De A-G schrijft: “De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 mei 2012 overwogen: Het middel gaat (…) ervan uit dat een schuldenaar over wiens tegenwoordige en toekomstige goederen (Boek 1 BW) bewind is ingesteld, in een verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts kan worden ontvangen indien dat verzoek mede wordt ingediend door de in art. 1:435 BW bedoelde beschermingsbewindvoerder. Dat uitgangspunt vindt geen steun in de wet.” Het cassatieberoep van de bewindvoerder komt er op neer dat het arrest is achterhaald door de wijziging die art. 1:441 lid 1 BW heeft ondergaan per 1 januari 2014 (Stb. 2013, 414 en Stb. 2013, 435, Kamerstukken II, 2011-2012, 33 054, nr. 3, p. 13.). Toen is aan het slot van art. 1:441 lid 1 BW toegevoegd dat de bewindvoerder voor de rechthebbende alle handelingen kan verrichten die aan een goed bewind bijdragen. Deze bepaling is in de wet opgenomen in reactie op onduidelijkheid die in de praktijk bleek te bestaan over de taken van de bewindvoerder.
Conclusie Advocaat-Generaal
Uit art. 1:441 lid 1, slotzin, BW volgt niet dat de wetgever ook wat betreft het doen van het verzoek schuldsanering een andere regel heeft willen laten gelden, een andere regel dus dan is gegeven in het arrest van 25 mei 2012. Dit arrest is de wetgever dus niet ontgaan. Zou bedoeld zijn om een andere regel te laten gelden dan uit dit arrest van de Hoge Raad, dan zou men hebben mogen verwachten dat dit in de wetsgeschiedenis tot uitdrukking was gebracht. Daaruit volgt dat op dit punt juist geen wijziging is beoogd. Het hof heeft dus terecht beslist dat de bewindvoerder niet bevoegd is om een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op de rechthebbende te doen, en dat de rechthebbende dat verzoek dus zelf moet doen. We weten nu hoe de gezaghebbende adviseur van de hoogste rechter erover denkt. De Hoge Raad zal binnenkort definitief moeten oordelen.
Bron: artikelen 1:435, 438 en 441 BW en Conclusie van Advocaat-Generaal G. Snijders, Parket bij de Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:PHR:2024:594
* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.