Column Geert Lankhorst * – Dwangakkoord jegens schuldeiser uit Curaçao

Nieuws

Toepasselijk recht op rechtsverhouding tussen verzoekster en weigerende crediteur staat los van bevoegdheid rechtbank om kennis te nemen van het verzoek dwangakkoord en/of WSNP.

Achttien van de negentien schuldeisers stemmen in

B heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 85.582,80 aan negentien schuldeisers. Het is haar niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Op 4 januari 2021 is er door de kantonrechter een  beschermingsbewindvoerder benoemd. Met behulp van de gemeente Den Haag heeft B op 12 oktober 2021 een schuldregeling aangeboden. Dit voorstel houdt in dat aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering ineens wordt aangeboden van 4,5% en aan de gewone schuldeisers een uitkering ineens van 2,25%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen. Island BV te Curaçao is als enige schuldeiser niet akkoord gegaan met dit voorstel. B verzoekt primair een dwangakkoord en subsidiair een schuldsaneringsregeling.

Minnelijke schuldregeling afgewezen

Op 16 maart 2022 is een schuldregeling aangeboden (door middel van een saneringsakkoord). Dit voorstel houdt in dat aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering ineens wordt aangeboden van 4,56% en aan de gewone schuldeisers een uitkering ineens van 2,28%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen. Island is als enige schuldeiser niet akkoord gegaan met dit voorstel. B heeft een schuld aan Island van € 7.455,96. Dat is 8,71% van de totale schuldenlast. De overige achttien schuldeisers hebben het aanbod aanvaard. Island is opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen. Zij heeft wel schriftelijk verweer gevoerd.

Verweren schuldeiser Curacao

Island heeft betoogd dat B niet ontvankelijk is in haar verzoek. De vordering van Island en de onderlinge rechtsverhouding worden beheerst door het recht van Curaçao. Island is niet onderworpen en gebonden aan hetgeen over de verzoeken is bepaald in de Nederlandse Faillissementswet, die niet geldt op Curaçao. Curaçao en haar onderdanen zijn ook niet onderworpen aan de Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures. Island is gevestigd op Curaçao en haar rechtsverhouding met B wordt door Curaçaos recht beheerst, zodat het door B verzochte dwangakkoord of (subsidiair) toepassing van de schuldsaneringsregeling geen werking heeft ten aanzien van de vordering die Island op haar heeft. Daarom kan niet van Island verwacht worden dat zij instemt met het dwangakkoord en dat zij rekening houdt met de positie van de andere schuldeisers. Indien de rechtbank van oordeel is dat B wel is onderworpen aan de Nederlandse Faillissementswet dan is Island van oordeel dat het verzoek tot het dwangakkoord dient te worden afgewezen omdat het buitengerechtelijk traject (veel) minder waarborgen biedt dat een gerechtelijke insolventieprocedure, waar Island in dat geval de voorkeur aan geeft. Verder is niet duidelijk hoeveel schuldeisers B heeft en wat hun positie is. Tot slot blijkt onvoldoende – aldus de crediteur – waar de inkomsten van B uit bestaan. Kennelijk ontvangt zij een uitkering van DUO, terwijl nergens uit volgt dat zij niet in staat is anderszins inkomen te genereren, zoals uit werk. Het aanbod is niet maximaal. Een nadere toelichting op de omstandigheden van B is veel te summier. Uit het voorstel blijkt dat B kennelijk meer (toekomstige) verdiencapaciteit heeft.

Ontvankelijkheid

B is naar het oordeel van de Haagse rechtbank ontvankelijk in haar verzoeken. Het antwoord op de vraag door welk recht de rechtsverhouding tussen B en Island beheerst wordt (Curaçaos recht), staat los van de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de onderhavige verzoeken. Die vraag moet – nu de Brussel I bis-verordening niet van toepassing is omdat Curaçao geen lidstaat is – worden beantwoord aan de hand van de bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van het bepaalde in artikel 3 sub a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe omdat verzoekster woonplaats heeft in Nederland.

Bevoegde instantie

De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door de gemeente Den Haag. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde (formele) voorwaarde, namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en controleerbaar gedocumenteerd.

Maximaal haalbare

Het voorstel dat B aan haar schuldeisers heeft gedaan is het maximaal haalbare. Een beter voorstel is, in elk geval de komende drie jaar, niet haalbaar. B is alleenstaand en heeft de zorg voor drie jonge kinderen. Zij neemt deel aan het Jongeren Perspectief Fonds (JPF) van de gemeente Den Haag en volgt een MBO opleiding tot verpleegkundige. B ontvangt een DUO-bijdrage/lening en toeslagen. Zij werkt niet, vanwege haar studie en de zorg voor haar kinderen. Aannemelijk is dat de inkomenspositie de komende drie jaar niet zodanig zal verbeteren dat aan de schuldeisers een hogere uitkering zal kunnen worden gedaan dan nu is aangeboden. Dat is ook het geval wanneer B nu fulltime aan het werk zou gaan. Zij beschikt nu over een diploma als verpleegkundige, niveau 2 en zou op dat niveau (als starter) aan de slag kunnen. Het inkomen dat zij daarmee zou verdienen, resulteert echter niet in een hogere afloscapaciteit. Dat betekent dat het voorstel zoals dat is gedaan het maximaal haalbare voorstel is. De situatie van B is verder stabiel. Zij heeft sinds 4 januari 2021 beschermingsbewind. Er ontstaan geen nieuwe schulden en de vaste lasten worden betaald.

Belangenafweging en Wsnp

Deze regeling is in het belang van de andere schuldeisers, zo vindt de Haagse rechtbank. De meerderheid van de schuldeisers, die samen 91,29% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, heeft ingestemd met de aangeboden schuldregeling. De belangen van deze schuldeisers wegen, gelet op de gezamenlijke omvang, zwaarder dan het belang van Island. Uit de bij het verzoekschrift gevoegde stukken blijkt dat het dwangakkoord voor alle schuldeisers tot een gunstiger resultaat leidt dan de WSNP. Toepassing van de (subsidiair verzochte) WSNP leidt tot hogere kosten, doordat de vergoeding van de bewindvoerder uit het gespaarde saldo wordt voldaan. Hierdoor blijft een lagere uitkering voor de schuldeisers over. Het aangeboden akkoord wordt op korte termijn door de gemeente aan de schuldeisers overgemaakt, zodat zij het dossier kunnen sluiten. Nakoming van het akkoord is aldus voldoende gewaarborgd, en de rechtbank beveelt Island op grond van artikel 287a Fw om in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.

Bron: Rechtbank Den Haag 24 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4925

* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.

Vorig bericht
Column Geert Lankhorst * – Tussentijdse beëindiging van de gemeentelijke schuldhulpverlening
Volgend bericht
Column Geert Lankhorst * – Geen minnelijk moratorium want huurovereenkomst reeds geëindigd

Gerelateerde berichten

Niets gevonden.
keyboard_arrow_up