Een schuldeiser aan wie wordt gevraagd om in te stemmen met een minnelijk akkoord dient volledig en juist te zijn geïnformeerd, en de vorderingen dienen correct opgenomen te zijn in het totaal. Daar schortte het aan in deze casus. De Haagse rechtbank moest tot een afwijzing komen van een verzoek dwangakkoord nu de voorbereiding van de zaak door de schuldhulpverlening naar haar oordeel gebrekkig was. Het aanbod was weliswaar voorbereid door een daartoe bevoegde instantie (namelijk de gemeente Den Haag) maar was toch onjuist. Dit omdat het uitging van een onjuiste vordering van de Belastingdienst. Daarnaast was de inhoud en documentatie van het akkoordvoorstel gebrekkig. Hierdoor hebben de schuldeisers volgens de Haagse rechters een onvoldoende beeld van de situatie gekregen. Dan is het bij deze stand van zaken niet onredelijk dat de Belastingdienst het minnelijke aanbod heeft geweigerd.
Wat was de casus ?
A heeft de afgelopen jaren een schuld opgebouwd van € 214.770,25 aan 18 schuldeisers. Het is A niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van de (schuldhulpverlening van de) gemeente Den Haag heeft hij voor het laatst op 17 augustus 2020 een schuldregeling aangeboden, dit via een prognoseakkoord. Dit houdt in dat over een periode van 36 maanden aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering wordt aangeboden van 4,58%, en aan de gewone schuldeisers een uitkering van 2,29%, alles tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen. Nadien is het inkomen en daarmee de aflossingscapaciteit van A gestegen, waardoor ook de aanbodpercentages zijn verhoogd. De schuldhulpverlener heeft per e-mail van 23 november 2021 aangegeven dat de aanbodpercentages nu 8,29% en 4,15% bedragen.
Belastingdienst gaat niet akkoord
De Belastingdienst is ondanks de gestegen uitkeringspercentages toch niet akkoord gegaan met het voorstel. In het aangeboden voorstel is uitgegaan van een schuld van A aan de Belastingdienst van € 120.001,-, dat is 55,87% van de totale schuldenlast. Twee andere verweerders zijn evenmin akkoord gegaan met het voorstel. Tijdens de zitting verklaarde de schuldhulpverlener dat de Belastingdienst en een van de andere verweersters alsnog akkoord zouden zijn gegaan met het gedane voorstel. De stukken waaruit dit zou moeten blijken kon hij echter niet overleggen. De rechtbank moest daarom uitgaan van de drie weigerende schuldeisers zoals vermeld in het verzoekschrift. De overige 15 schuldeisers hebben het aangepaste aanbod inderdaad aanvaard.
Uiteenlopende standpunten
A stelt dat het onredelijk is dat verweersters het aanbod niet aanvaarden. Volgens hem heeft hij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden en kan hij niet meer aanbieden dan hij nu heeft gedaan. Volgens de Belastingdienst klopt de in het akkoord opgenomen vordering echter niet, en onderbouwt dat de totale belastingschuld € 154.674,- bedraagt. Ook is er geen recent voorstel noch een recente Vtlb-berekening in het dossier overlegd. Het voorstel is daarom niet goed onderbouwd, zo vindt de fiscus. Daarnaast had A met behulp van een boekhouder moeten weten dat hij belasting moest betalen. Dit heeft hij sinds de overname van het restaurant nagelaten, met uitzondering van een periode van drie maanden in 2017.
Dubbele maatstaf dwangakkoord: formeel en materieel
De Haagse rechtbank komt tot een beoordeling van deze casus. Om een verzoek om een dwangakkoord te kunnen toewijzen moet aan twee voorwaarden worden voldaan. Ten eerste een formeel vereiste: De schuldbemiddeling moet zijn uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie en ten tweede een materieel vereiste, namelijk er moet aan de hand van een belangenafweging worden vastgesteld of het – alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen – onredelijk is dat verweersters weigeren in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie (namelijk de gemeente Den Haag). Aan de eerste (formele) voorwaarde wordt dus voldaan.
Schuldeisers onvoldoende ingelicht
Dat geldt niet voor de tweede voorwaarde. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet onredelijk van de Belastingdienst om te weigeren in te stemmen met deze aangeboden schuldregeling. In de eerste plaats klopt het aanbod niet, omdat het uitgaat van een onjuiste vordering. De vordering van de Belastingdienst bedraagt immers € 154.674,- in plaats van het bedrag van € 120.001,- waar het voorstel van uit is gegaan. Daarnaast is de inhoud en documentatie van het akkoordvoorstel zeer gebrekkig, waardoor de schuldeisers onvoldoende beeld van de situatie van A hebben gekregen. De rechtbank oordeelt dat het bij deze stand van zaken niet onredelijk is dat de Belastingdienst het aanbod zoals dat nu voorligt heeft geweigerd. De rechtbank zal het verzoek dwangakkoord dan ook afwijzen.
Bron: Rechtbank Den Haag, 2 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:13416 en 13417
* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische