Column Geert Lankhorst * – Boedelachterstand en opleidingskosten kind

Bij de beoordeling van een boedelachterstand en een terugbetaling aan de boedel moet het belang van schuldenaren bij een positieve afwikkeling van de Wsnp (en de schone lei) zwaarder wegen dan het belang van de boedel bij extra inkomsten. De rechtbank corrigeert een beschikking van de rechter-commissaris.

Faillissement omgezet in schuldsanering

Bij vonnis van 10 december 2019 is het faillissement van X en Y opgeheven en is gelijktijdig de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van een bewindvoerder. Hun zoon is in 2019 begonnen met een opleiding als dakdekker. X heeft tijdens de schuldsanering kosten van deze opleiding ten behoeve van zijn zoon betaald. Als gevolg hiervan is een betalingsachterstand ontstaan aan de boedel. De zoon heeft een bedrag van € 4.000,- terugbetaald aan zijn ouders. Vader heeft dit bedrag op de boedelrekening gestort. Op 31 oktober 2022 heeft de bewindvoerder aan de rechter-commissaris verzocht om de boedelachterstand (gedeeltelijk) af te mogen lossen met het bedrag van € 4.000,-. De rechter-commissaris heeft echter dit verzoek bij beschikking van 6 december 2022 afgewezen :

“Op grond van artikel 295 Fw omvat de boedel alle goederen van de schuldenaar ten tijde van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, en de goederen die hij tijdens de schuldsanering verkrijgt, behalve een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet. De vordering van schuldenaren op hun zoon tot terugbetaling van het voorgeschoten bedrag van € 4.000,- valt daarom in de boedel. Een (terug)betaling op die vordering komt daarom ook aan de boedel toe. Dat bedrag staat daarom niet ter vrije beschikking van schuldenaren om daarmee hun boedelachterstand in te lossen.”

De ouders X en Y hebben een beroepschrift ex art. 315 Fw ingediend tegen deze beschikking van de rechter-commissaris. Op 20 december 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarbij X en Y met hun advocaat en ook de bewindvoerder zijn verschenen.

Boedelachterstand

De ouders verzoeken primair vernietiging van de beslissing van de rechter-commissaris en te bepalen dat het bedrag van € 4.000,- dat zij aan de boedel hebben voldaan in mindering strekt op de ontstane boedelachterstand. Subsidiair verzoeken zij te bepalen dat de betaling van € 4.000,- als gift dient te worden aangemerkt ter aflossing van de boedelachterstand. De ouders vinden het onbegrijpelijk, onredelijk en onrechtvaardig als het bedrag van € 4.000,- niet kan worden aangewend ter aflossing van de boedelachterstand. De boedel is door het voorschieten van de kosten en weer terugbetalen door de zoon niet benadeeld. Het gevolg van de beslissing van de rechter-commissaris is dat de boedel ten onrechte met voormeld bedrag wordt verrijkt. Daarnaast heeft de bewindvoerder inzage in de bankafschriften en had het volgens de ouders op de weg van de bewindvoerder gelegen om de voorgeschoten bedragen terug te vragen bij de zoon, zodat er geen sprake was van een boedelachterstand.

Opleidingskosten

De rechtbank stelt vast dat de ouders een boedelachterstand hebben laten ontstaan doordat zij tijdens de schuldsaneringsregeling betalingen aan hun zoon hebben gedaan, in verband met het voorschieten van opleidingskosten van de zoon. In de procedure hebben de ouders een Arbeidsovereenkomst beroepsbegeleidende leerweg (BBL) van de zoon en bankafschriften overgelegd met betalingen tot een bedrag van ruim € 3.900,-. Een deel van deze bankafschriften heeft betrekking op betalingen aan de zoon met omschrijvingen als “studieboeken”, “studiekosten”, “boekengeld” en “examengeld”. Daarnaast ziet een aantal bankafschriften op opnames bij verschillende geldautomaten, waarover de ouders hebben verklaard dat de zoon hun pasje gebruikte om voor de opleiding benodigde zaken zoals gereedschap en materiaal te kunnen aanschaffen.

Benadeling of bevoordeling van de boedel

Naar het oordeel van de rechtbank hebben de ouders voldoende aannemelijk gemaakt dat de betalingen inderdaad bestemd waren en ook zijn aangewend voor de kosten van de opleiding van de zoon. Daarbij speelt mee dat zij naar eigen zeggen zelf nooit enig bedrag bij een geldautomaat pinnen, maar hun bankpas alleen gebruiken om in een winkel te betalen. De bewindvoerder heeft dit niet weersproken. Het overzicht van de studiekosten telt op tot ruim € 3.900,-. De zoon heeft deze kosten in twee termijnen van elk € 2.000,- terugbetaald aan zijn ouders die deze twee bedragen vervolgens op de boedelrekening hebben gestort.

Hoewel de vordering op hun zoon in verband met het voorschieten van de studiekosten en ook het terugbetaalde bedrag, ex art. 295 lid 1 Fw in de boedel valt, en de beslissing van de rechter-commissaris in juridische zin op zichzelf juist is, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat met de betaling van € 4.000,- door de zoon aan de ouders en vervolgens door storting van dat bedrag op de boedelrekening niet alleen de vordering op de zoon is voldaan, maar ook de boedelachterstand met dit bedrag is ingelopen. Een andere beslissing van de rechtbank zou natuurlijk tot gevolg hebben gehad dat er nog steeds een boedelachterstand aanwezig zou zijn van € 4000,- die wellicht (nu de schuldsanering al een eind op streek was) niet meer zou kunnen worden ingelopen zonder een verlenging van de schuldsaneringtsermijn, en die (ondanks alle goede bedoelingen van de beide sanieten) een reëel risico zou vormen op een tussentijdse beëindiging. Zo’n vaart loopt het echter niet.

Belangenafweging

Doorslaggevend hierbij is – aldus de rechtbank – dat aannemelijk is dat de vordering op de zoon en de boedelachterstand in zodanig direct verband staan dat de een niet zonder de ander zou zijn ontstaan. De boedel is per saldo niet benadeeld, terwijl indien dit bedrag niet in mindering strekt op de ontstane achterstand de boedel wel zou worden verrijkt. Aangezien de zoon het bedrag heeft kunnen terugbetalen door op eigen naam een lening af te sluiten, zou deze verrijking van de boedel alleen het gevolg zijn van het feit dat de ouders hun zoon in eerste instantie de lasten van een persoonlijke lening hebben willen besparen, zonder dat zij de juridische consequentie daarvan hebben (kunnen) overzien. Dat kan in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet worden aanvaard, zo vindt de rechtbank. Het belang van de ouders bij een positieve afwikkeling van de schuldsanering (met schone lei) moet zwaarder wegen dan het belang van de boedel bij extra boedelinkomsten. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris en bepaalt dat met de storting van in totaal € 4.000,- op de boedelrekening de vordering op de zoon is voldaan en dat de boedelachterstand met dat bedrag is ingelopen.

Bron: Rechtbank Noord-Holland (Haarlem) 22 december 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:11579

* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.

Vorig bericht
Column Geert Lankhorst * – Geen voorwaardelijke schone lei
Volgend bericht
Nieuw bestuurslid

Gerelateerde berichten

Niets gevonden.
keyboard_arrow_up