Wanneer een minnelijk schuldhulptraject of de WSNP met goed gevolg is afgerond en er geen schulden meer zijn, vervalt de grond van een schuldenbewind. Het is dan aan de beschermingsbewindvoerder om dit met de cliënt te bespreken. Er zijn volgens de rechtbank drie mogelijkheden: een verzoek tot opheffing doen, eerst een zelfredzaamheidstraject inslaan of een verzoek indienen tot wijziging van de grond van het bewind. In deze zaak is de Boek 1 BW-bewindvoerder in de ogen van de rechtbank in zijn taak tekort geschoten na het verkrijgen van een schone lei. Het automatisch en ten onrechte door laten lopen van het schuldenbewind leidt zo tot aansprakelijkheid van de beschermingsbewindvoerder. Een verkregen schone lei vormt dus voor bewindvoerders in een schuldenbewind aanleiding om direct met de cliënt te overleggen over het verdere pad.
Na schone lei liep het schuldenbewind gewoon door
De goederen van X zijn op 3 november 2014 onder bewind gesteld vanwege het hebben van problematische schulden. Dit bewind is bij beschikking per 2 juni 2021 opgeheven, omdat de noodzaak niet meer aanwezig is. Begin 2019 kreeg X de schone lei na een goed doorlopen schuldsaneringsregeling. X klaagt dat de beschermingsbewindvoerder haar niet heeft geattendeerd dat zij zelfstandig een verzoek kon doen om het bewind op te heffen. Zij vindt dat zij hierdoor benadeeld is en dat de beschermingsbewindvoerder gebruik heeft gemaakt van haar onwetendheid. De bewindvoerder heeft volgens X zich hierdoor op een oneerlijke wijze verrijkt. Zo stelt X dat de bewindvoerder niet aan haar kenbaar heeft gemaakt dat de vergoeding voor de eindrekening en verantwoording van € 254,10 (incl BTW) zou worden afgeschreven. Daarnaast heeft de bewindvoerder volgens X, nadat zij haar baan in september 2020 kwijtraakte, geen bijzondere bijstand aangevraagd voor de vergoeding voor het bewind. Hierdoor teerde X in op haar spaarpotje. Naar de mening van X is zij inmiddels vier jaar schuldenvrij en niet twee jaar, zoals de bewindvoerder stelt.
Een schadevergoedingsclaim
X verzoekt de kantonrechter om de bewindvoerder te veroordelen tot betalen van een schadevergoeding ter hoogte van een totaalbedrag van € 5.745,12 vanwege door de bewindvoerder niet aangevraagde bijzondere bijstand voor het bewind over de laatste vier jaar van het bewind, en verder de bewindvoerder te veroordelen tot het terugbetalen van de vergoeding van € 254,10 voor de eindrekening en verantwoording. De bewindvoerder heeft op de klacht van X gereageerd met het verslag van een gesprek dat de bewindvoerder op 18 juni 2021 met X heeft gevoerd. De beschermingsbewindvoerder geeft aan dat X sinds 11 februari 2019 een schone lei heeft gekregen. Het is voor de bewindvoerder een raadsel hoe X aan vier jaar schuldenvrij komt. De bewindvoerder zegt dat het niet zijn taak is cliënten te wijzen op het mogelijk opheffen van het bewind zodra men een schone lei heeft, en dat een groot deel van de kosten voor de beschermingsbewindvoering zijn vergoed door de gemeente. Het ligt niet op zijn weg om cliënten te informeren over de hoogte van de eindafrekening. Het valt hem niet te verwijten dat X in een aantal situaties haar buffer niet wenst aan te spreken. De bewindvoerder geeft aan dat X pas sinds februari 2021 geen bijzondere bijstand meer heeft ontvangen. De bewindvoerder vindt ook dat X geen schade heeft geleden. Zij heeft niet eerder gevraagd het bewind te beëindigen, en hij heeft totdat het bewind beëindigd werd uitvoering gegeven aan het bewind. X heeft nooit aangegeven dat zij niet tevreden zou zijn over de wijze waarop het bewind is gevoerd, aldus de beschermingsbewindvoerder.
Reden bewind vervallen
Het bewind is ingesteld om grond van problematische schulden, zo begint de kantonrechter. Er zijn natuurlijk ook andersoortige beschermingsbewinden (“toestand”- bewinden, op grond van artikel 1:431 lid 1 sub a BW). Wanneer de schulden zijn opgelost vervalt de grond van het (schulden)bewind (ex artikel 1:431 lid 1 sub b BW). Vast is komen te staan dat X op 11 februari 2019 een schone lei heeft gekregen. De kantonrechter is van oordeel dat het de taak van de bewindvoerder is om zijn client hiervan op de hoogte te stellen en te bespreken wat de gevolgen zijn van het vervallen van de grond van bewind. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn er dan drie mogelijkheden: 1. Het bewind wordt op verzoek van de bewindvoerder dan wel van betrokkene opgeheven; 2. Er wordt gekozen voor een zelfredzaamheidstraject, waarbij de rechtbank Noord-Holland aanhoudt dat het jaar na het oplossen van de schulden hiervoor kan worden benut; of tenslotte 3. Er wordt een verzoek ingediend tot wijziging van de grond van het bewind. De kantonrechter is van oordeel dat de bewindvoerder hier is tekort geschoten in zijn taak als bewindvoerder. Het bewind had derhalve uiterlijk 15 februari 2020 dienen te worden beëindigd (een jaar na de schone lei, dus kennelijk gaat de rechtbank uit van de afbouwoptie via een zelfredzaamheidstraject).
Schade
In beginsel dienen de kosten voor het bewind vanaf deze datum terug betaald te worden. Echter is in deze zaak vast komen te staan dat X pas sinds februari 2021 geen bijzondere bijstand meer heeft ontvangen voor de kosten van het bewind, en dat vanaf dit moment zij deze kosten zelf heeft moeten dragen. De schade voor X bestaat naar het oordeel van de kantonrechter dus uit de vergoeding van de bewindvoerderskosten over de maanden die voor haar rekening zijn gekomen, te weten 4 maanden telkens € 119,69 alsmede voor het opmaken van de eindrekening en verantwoording te weten een bedrag van € 254,10. Hiermee komt het totaal dat door de beschermingsbewindvoerder als schadevergoeding aan X betaald dient te worden op € 732,86. De kantonrechter zal de bewindvoerder veroordelen tot betaling van dit bedrag. Een verkregen schone lei vormt dus voor bewindvoerders in een schuldenbewind aanleiding om direct met de cliënt te overleggen over het verdere pad.
Bron: Rechtbank Noord-Holland 12 november 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:10575