Er is nu nog geen sprake van een duurzame en bestendig gebleken beheersbaarheid van de persoonlijke problematiek, maar na werken aan verdere stabilisering, kan de debiteur wel een goede kans maken om de schuldsanering met succes te doorlopen. Zodra zij wel kan voldoen aan haar verplichtingen kan zij een nieuw verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling indienen. Een interessant arrest vanwege de invulling van de toelatingscriteria.
De eerste aanleg : verzoek afgewezen
Bij vonnis van de rechtbank Limburg in Maastricht van 10 oktober 2023 is aan A de toegang tot de schuldsaneringsregeling geweigerd. De mondelinge behandeling in hoger beroep bij het Bossche hof heeft plaatsgevonden op 13 december 2023, met A en haar advocaat, en met twee medewerkers van de gemeentelijke kredietbank die bij de schuldhulpverlening betrokken zijn geweest. Uit de modelverklaring van art. 285 Fw blijkt een totale schuldenlast van € 162.296,76. Daaronder bevindt zich een hypothecaire restschuld van € 131.017,72. Uit de verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen gezien art. 288 lid 1 aanhef en sub c Fw en overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat A de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Zij heeft eerder een intensieve behandeling bij een instantie doorlopen, maar dit bleek niet afdoende. Zij lijkt zich nu in maatschappelijk opzicht staande weten te houden, maar de rechtbank acht dit nog niet overtuigend, mede gezien de zeer korte behandelingsperiode en het emotionele gedrag van A ter zitting. Zij kon geen duidelijkheid bieden over de duur van de behandeling, het eind is nog niet in zicht. A dient te werken aan een verdere stabilisering, zodanig dat zij wel een goede kans maakt om de schuldsanering met succes te doorlopen. Zodra zij wel kan voldoen aan haar verplichtingen kan zij een nieuw verzoek tot toelating indienen, aldus de rechtbank.
Persoonlijke ontwikkeling
In hoger beroep hebben de schuldhulpverleners verklaard dat A het afgelopen jaar een enorme persoonlijke groei heeft doorgemaakt. Toen A zich ruim een jaar geleden meldde bij de schuldhulpverlening was zij nog een “wrak” en zou een verzoek om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten op dat moment ook heilloos geweest zijn. Dat ligt nu anders. A weet zich maatschappelijk en financieel prima te redden en ook psychisch is haar situatie aanzienlijk verbeterd.
Materieelrechtelijke beoordelingscriteria uit de bijlage van het Procesreglement
Wordt A toegelaten tot de Wsnp of niet ? Het hof neemt art. 288 lid 1 aanhef en sub c Fw als uitgangspunt , namelijk dat het verzoek tot toelating slechts toegewezen wordt indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Gezien punt 5.4.3. van de “Bijlage III landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” bij het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken, wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Tot zover de inhoudelijke invulling van de toelatingsregels, welke regel 5.4.3 niet uit de wet voortvloeit maar uit rechterlijke beleidsregels. Ze zijn eigenlijk op een wonderlijke, niet heel prominente plek terecht gekomen, namelijk in een procesreglement, en dan nog zelfs in een bijlage daarvan. Deze regel is overigens niet veranderd met de komst van de wijzigingswet van 1 juli 2023 (Stb. 2023, 87). Een meer voor de hand liggende plaats zou misschien zijn in de meer materieelrechtelijk georienteerde Recofa-richtlijnen.
Beheersbaarheid persoonlijke problematiek
Terug naar de casus. Vaststaat in de ogen van het gerechtshof dat A nog steeds kampt met psychosociale problemen en hiervoor onder behandeling staat. A heeft aangegeven ook niet te weten hoe lang deze behandeling nog zal gaan duren. Het hof overweegt dat een eerdere behandeling van A voor dezelfde problemen na de daarvoor geplande termijn van zes maanden onvoldoende resultaten heeft opgeleverd. Naar het oordeel van het hof is thans dan ook (nog) geen sprake van een duurzame en bestendig gebleken beheersbaarheid van deze problematiek, waarbij A wel op de goede weg lijkt te zijn. Het hof maakt uit een verklaring van de psycholoog op dat A op dat moment nog maar één maand onder behandeling bij deze psycholoog was en er in dat kader op dat moment ook nog maar vijf behandelingen hadden plaatsgevonden. Daarbij komt dat voornoemde psycholoog in haar verklaring ook nadrukkelijk de formulering “lijkt” gebruikt, hetgeen niet kan worden opgevat als een (onvoorwaardelijke) bevestiging.
Schuldsanering niet als hulpverlenende steun in de rug
A heeft verklaard dat een groot gedeelte van de door haar ervaren spanningen voortkomen, dan wel worden verergerd, door haar problematische actuele financiële situatie. Een toelating tot de schuldsaneringsregeling zou een groot gedeelte van deze stress weg kunnen nemen, althans aanzienlijk kunnen verminderen. In feite bepleit de verzoekster in deze casus dat de Wsnp ook als een steun in de rug zou kunnen functioneren. Het hof gaat daar niet in mee en kiest voor de klassieke benadering dat men eerst zelf het leven op orde dient te hebben (“saneringsrijp” zijn) alvorens de Wsnp kan worden ingezet als saneringsmiddel. Indien A heeft bedoeld te stellen – zo redeneert het hof – dat toelating tot de schuldsaneringsregeling een positieve uitwerking zal hebben op haar psychosociale problematiek merkt het hof op dat de schuldsanering niet op hulpverlening is gericht. De bewindvoerder is belast met het toezicht op de naleving door de schuldenaar van diens verplichtingen en met het beheer en de vereffening van de boedel. De verantwoordelijkheid voor de nakoming van de verplichtingen rust op de schuldenaar. Indien de schuldenaar hulp nodig heeft om zijn verplichtingen na te komen, dient de schuldenaar deze zelf te zoeken. Personen die niet in staat zijn de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen, worden immers in beginsel (nog) niet tot de regeling toegelaten (art. 288 lid 1 sub c Fw, en conclusie AG, 10 mei 2016, ECLI:NL:PHR:2016:616, nr. 6.). Dat het hof het zo heeft gedaan, lijkt in overeenstemming met de heersende leer. Wel kan de wetswijziging van 1 juli 2023, die er sterk op was gericht om de toegankelijkheid van de schuldsanering te verbeteren en de schuldentrajecten te versnellen, een ander licht werpen op de vraag of de Wsnp uitsluitend pas mag worden ingezet bij wie op eigen kracht al orde op zaken heeft bereikt.
Zicht op een toekomstig aangevuld verzoek
Hoe dit ook zij: het Bossche hof ziet graag meer bestendige stabiliteit. Niets staat eraan in de weg – zo vervolgt het hof – dat A, indien en zodra zij (wel) over een actuele rapportage beschikt waaruit kan worden afgeleid dat haar psychosociale problematiek (inmiddels) duurzaam beheersbaar kan worden geacht, opnieuw kan verzoeken te worden toegelaten. Het hof merkt daarbij op dat de vordering van schuldeiser bij de toetsing ex art. 288 lid 1 aanhef en sub b Fw, zowel ten aanzien van het ontstaan als het onbetaald laten hiervan, vragen oproept. In het bijzonder is niet duidelijk gemaakt of A bij haar keuzes wel steeds de belangen van schuldeiser voldoende voorop heeft gesteld. Dit was van belang nu de restschuld qua (substantiële) omvang pas in de loop van 2021 is komen vast te staan, na een openbare verkoop welke in de regel een lagere opbrengst oplevert dan een onderhandse verkoop. In dat kader is eveneens onvoldoende duidelijk geworden welke stappen A ter voorkoming van een openbare verkoop, mede gezien de wettelijke mogelijkheden voor de hypotheekverstrekker, heeft ondernomen dan wel nagelaten. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Bron: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21-12-2023 ECLI:NL:GHSHE:2023:4278
* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.