Het schuldsaneringsverzoek voldoet niet aan het te stellen vereiste van het minnelijk traject om een poging te ondernemen om met de schuldeisers tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Van een voorlopige voorziening ex art. 287 lid 4 Fw, in afwachting van de beslissing op het reguliere schuldsaneringsverzoek, kan in de ogen van de rechtbank derhalve ook geen sprake zijn.
Een Vovo-verzoek
Op 1 februari 2023 is het verzoek bij de rechtbank in Haarlem ingediend van schuldenaar X voor een schuldsaneringsregeling. Tevens heeft X op 6 februari 2023 de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening ex art. 287 lid 4 Faillissementswet te geven in verband met het namens Lloyds Bank GmbH tenuitvoerleggen van de executieveiling op 20 februari 2023 met betrekking tot zijn woning. X verkeert in een problematische schuldenpositie. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening richt zich tot de Lloyds Bank en is gericht op een schorsing van de voorgenomen executieveiling. De Bank verzet zich tegen een schorsing.
Voorlopige voorziening algemeen
Hoe zat het ook alweer ? Het belang van de schuldenaar kan zo spoedeisend zijn dat er – vooruitlopend op de beslissing over de schuldsaneringsregeling – voor wordt gekozen om een voorlopige voorziening te geven. Het vierde lid moet worden gezien als een noodverband, als een tijdelijke ordemaatregel, in afwachting van de beslissing op het reguliere schuldsaneringsverzoek. De voorlopige voorziening behelst een soort ‘kort geding procedure in hoge schuldennood’. Ter overbrugging van de periode tussen het verzoek om een schuldsanering en de beslissing daarop kan op grond van het vierde lid van art. 287 Fw dus worden verzocht om een voorlopige voorziening (“vovo”).
Wie het eerst komt, die het eerst maalt ?
Het moratorium van een Wsnp wordt zo in feite ietsje naar voren in de tijd gehaald. Als een vovo niet mogelijk zou zijn, dan zou dat nadelig kunnen uitpakken voor de gezamenlijke of individuele schuldeisers, omdat dan aan de vooravond van een Wsnp geldt: wie het eerst komt die het eerst maalt. Het moet gaan om een zaak met een bijzondere urgentie die niet de reguliere afhandeling van het reeds ingediende schuldsaneringsverzoek kan afwachten. Zo wordt voorkomen dat – terwijl de aanvraag schuldsanering aanhangig is bij de rechter – een van de schuldeisers zichzelf via een loonbeslaglegging of een executoriale verkoop nog net voordat de schuldsaneringsregeling een aanvang neemt, een betere rechtspositie weet te verschaffen dan de overige schuldeisers en daarmee die andere schuldeisers benadeelt. Ook zou de slagingskans van een schuldsanering voor de debiteur zelf kunnen verminderen – door voldongen feiten aan de vooravond van een schuldsaneringsprocedure.
Spoedeisende overbruggingsbeslissing met belangenafweging
De Vovo bereidt dus voor op een Wsnp. Als de rechtbank bij voorbaat blijkt van een evidente afwijzingsgrond die tot afwijzing leidt van het schuldsaneringsverzoek, volgt hieruit dat een voorziening ex art. 287 lid 4 Fw niet kan worden toegewezen. Het gaat in lid 4 van art. 287 Fw om een belangenafweging tussen de crediteur(en) enerzijds en de debiteur anderzijds. In de rechtspraktijk wordt door de rechtbanken vaak aansluiting gezicht bij deze maatstaf van een belangenafweging, trouwens ook als het gaat om het vergelijkbare noodmoratorium van art. 287b Fw, welke bepaling vreemd genoeg geen maatstaf kent.
Geen poging tot minnelijke schuldenregeling
Wat doet de Haarlemmer rechtbank ? Uit de stukken volgt dat X niet heeft voldaan aan het bepaalde in art. 288 lid 2 sub b Fw, waarin als eis is gesteld dat pas een beroep kan worden gedaan op de WSNP, als een poging tot schuldbemiddeling is gedaan ten aanzien van alle schuldeisers. Een dergelijke poging is niet gebleken, aldus de rechtbank. Ook zijn geen omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat zo’n schuldbemiddeling bij voorbaat kansloos is. Het WSNP-verzoek voldoet daarmee niet aan het te stellen vereiste van het minnelijk traject. Van een voorziening ex art. 287 lid 4 Fw kan derhalve geen sprake zijn. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook de weg van het noodmoratorium van art. 287b Fw aan verzoeker geen soelaas kan bieden, nu dit artikel ziet op dreigende ontruiming van een huurwoning. Op zich begrijpelijk, want via een vovo-verzoek kan men natuurlijk niet het minnelijke traject omzeilen. Anderzijds voelt het toch ongemakkelijk dat er juist in een noodsituatie (de aanstaande executieveiling in combinatie met de problematische schuldenlast) verwezen wordt naar het gemeentelijke loket. Of de rechtbank dit in het huidige regime net zo zou beslissen, is een vraag die zonder het dossier met alle feiten en omstandigheden tot in detail te kennen nauwelijks te beantwoorden is, maar die tenslotte toch nog even de aandacht verdient.
Wetswijziging
Want een poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling (art. 285 lid 1 onder f Fw) is sinds 1 juli 2023 door amendement nr. 20 niet meer altijd noodzakelijk. Artikel 285 Fw is sinds de wetswijziging van Staatsblad 2023, 87 aangevuld met een zeer belangrijke uitzondering: “Als aannemelijk is dat onvoldoende aflossingsmogelijkheden bij de schuldenaar of andere omstandigheden het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, hoeft voor de afgifte van deze verklaring niet eerst een poging te zijn gedaan om tot een dergelijke regeling te komen.”
Als een cliënt aantoonbaar geen mogelijkheden tot aflossing heeft of als er andere redenen zijn waarom een buitengerechtelijke schuldenregeling niet kan lukken, hoeft er niet meer eerst een voorstel aan de schuldeisers gedaan te worden. Er kan dan direct een Wsnp-verzoek ingediend worden. Dat maakt het buitengerechtelijke traject niet meer tot een absolute verplichting vooraf die vaak veel tijd kost en (daardoor) schuldophogend werkt. Bijvoorbeeld als een van de schuldeisers vooraf al heeft laten weten niet in te stemmen met een schuldregeling. Of als het door dakloosheid of een echtscheiding het werkelijk niet mogelijk is om binnen afzienbare tijd een volledig beeld te krijgen van alle schulden. Dit zal een versnelling in de gehele procedure teweeg kunnen gaan brengen. Redenen om een minnelijk (gemeentelijk) schuldhulpverleningstraject over te slaan kunnen dus zijn: aantoonbaar geen aflossingscapaciteit, aantoonbaar langere tijd budgetbeheer of beschermingsbewind, aantoonbaar geen mogelijkheid tot een minnelijk akkoord met een bepaalde schuldeiser, of ook na deskundige inspanningen geen volledig beeld van de schulden kunnen krijgen.
Bron: Rechtbank Noord-Holland (Haarlem) 13 februari 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:1127 en Wsnp-wetswijziging in Staatsblad 2023, 87 en 175.
* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.