Geen aanleiding voor termijnverkorting, omdat niet vaststaat dat appellant tijdens het buitengerechtelijk traject conform de verplichtingen van de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft geleefd.
Wat ging eraan vooraf?
De rechtbank Oost-Brabant heeft bij toelatingsvonnis van 8 november 2023 de schuldsaneringstermijn voor A bepaald op de gebruikelijke 18 maanden te rekenen vanaf de datum van de toelatingsvonnis. Bij beroepschrift heeft A het gerechtshof verzocht te bepalen dat de 18-maanden termijn alsnog ingaat op een datum voorafgaand aan 8 november 2023, (primair) met ingang van de startdatum van het minnelijk traject of (subsidiair) met ingang van een eerdere datum waarop kan worden vastgesteld dat hij aan de geldende vereisten heeft voldaan.
Ten behoeve van alle schuldeisers ?
Op 12 juli 2022 heeft A de schuldregelingsovereenkomst getekend met de gemeente. Hierin staat dat de schuldhulpverlening alle inkomsten van de cliënt boven het VTLB reserveert ten behoeve van de schuldeisers. In die periode ontving A een Participatiewet-uitkering. Op de uitkeringsspecificaties stond vermeld ‘inhouding debiteuren compensatie’ met een bedrag daarachter. Op basis hiervan ging hij ervan uit dat hij spaarde voor alle schuldeisers. Later bleek dat de gemeente geld inhield op de uitkering ten behoeve van haarzelf, ter compensatie van een vordering die zij als gemeente op A had. Volgens A heeft de gemeente zich bevoordeeld ten opzichte van de andere schuldeisers. Dat de gemeente een deel heeft ingehouden op de uitkering voor zichzelf en dat het bedrag niet aan alle schuldeisers is toegekomen, kan hem niet verweten worden. A stelt dat hij er gezien de schuldregelingsovereenkomst op mocht vertrouwen dat de inhouding ten behoeve van alle schuldeisers zou zijn. Hij heeft daarom verzocht om 12 juli 2022 aan te houden als startdatum voor het minnelijk traject, omdat de schuldregelingsovereenkomst toen is getekend en vanaf dat moment geld gereserveerd had moeten zijn voor alle schuldeisers.
Standpunt bewindvoerder
Volgens de bewindvoerder, die ook in hoger beroep zijn advies over de zaak geven mag-moet, blijkt niet maximaal te zijn gereserveerd voor de gezamenlijke schuldeisers en van een aflossing zoals bedoeld in artikel 349a Fw is ook niet gebleken. Ook is de volledige arbeidsongeschiktheid niet aangetoond dan wel zijn de maximale inspanningen door A niet voldoende aangetoond. De bewindvoerder heeft aangegeven dat het niet de gemeente is die beslist of een schuldenaar arbeidsongeschikt is of niet. De bewindvoerder vindt het ook een gemiste kans dat A geen keuringsarts heeft ingeschakeld om zijn arbeids(on)geschiktheid te laten beoordelen.
Ontvankelijkheid
A wil in hoger beroep alsnog een termijnreductie gedaan krijgen. Eerst buigt het hof Den Bosch zich over de ontvankelijkheid, want een toegelaten schuldenaar die zich over een toelatingsvonnis beklaagt – kan dat eigenlijk wel ? Van een toewijzing van het verzoek tot toelating is in beginsel geen hoger beroep mogelijk. Het hof is van oordeel dat hoger beroep tegen de afwijzende beslissing op het verzoek tot termijnverkorting wel mogelijk is (Hof Arnhem-Leeuwarden 24 augustus 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:7171). Dat betekent dat A kan worden ontvangen in zijn hoger beroep en het hof daarmee toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van zijn verzoek.
Geen eerdere aanvang van de looptijd
Het hof schetst eerst het wettelijke kader. De wetswijziging per 1 juli 2023 houdt in dat de termijn van de schuldsaneringsregeling anderhalf jaar bedraagt (was: drie jaar) te rekenen (a) vanaf de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, of (b) – en dat is nieuw – vanaf de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling, zoals bedoeld in artikel 285 lid 1 onder f Fw. Het is redelijk om tot een eerdere aanvangsdatum over te gaan indien de schuldenaar zich, in de fase voorafgaand aan de uitspraak schuldsanering, ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers eveneens maximaal heeft ingespannen om, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, een zo hoog mogelijke aflossing aan de gezamenlijke schuldeisers te realiseren.
Vergelijkbaar met Wsnp-regime?
Bij de beoordeling of een schuldenaar aan deze inspanningsverplichting heeft voldaan, zal moeten worden onderzocht of de schuldenaar in de periode voorafgaand aan de toelating heeft geleefd conform de verplichtingen zoals die ook tijdens de schuldsaneringsregeling van toepassing zijn. Dat betekent onder meer dat de schuldenaar ten minste 36 uur per week betaalde arbeid zal moeten hebben verricht, of indien hij niet fulltime heeft gewerkt, (aanvullend) heeft gesolliciteerd. Indien (fulltime) werken niet mogelijk was, zal de schuldenaar moeten onderbouwen waarom niet. Ook moet er in de periode voorafgaand aan de toelating maximaal zijn afgedragen ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers op grond van een vrij te laten bedrag (vtlb) dat is berekend naar de normen zoals die gelden in de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Vrijstelling en vordering gemeente
Het hof is van oordeel dat A tijdens de buitengerechtelijke schuldregeling niet conform de verplichtingen van de Wsnp heeft geleefd. A heeft namelijk niet 36 uur per week gewerkt en/of gesolliciteerd tijdens het minnelijk schuldhulptraject. Daarbij komt dat er geen keuringsrapport aanwezig is waaruit blijkt dat hij niet in staat was om 36 uur per week te werken en/of te solliciteren. Hierbij acht het hof van belang dat als A onder vergelijkbare omstandigheden in de Wsnp om een vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht had gevraagd, de rechter-commissaris deze vrijstelling zonder keuringsrapport niet had toegekend (art. 3.5 sub g Recofa-richtlijnen). Dat de gemeente in maart 2023 vond dat een traject naar werk in verband met de Participatiewet op dat moment niet mogelijk was in verband met de problematiek waarmee A kampt, betekent niet dat een keuringsarts tot dezelfde conclusie was gekomen.
Inhouding door gemeente
Het is niet gebleken dat A is gaan solliciteren en/of is gaan werken voor 36 uur per week. A heeft niet voor de schuldeisers gespaard op vergelijkbare wijze als onder de Wsnp het geval zou zijn geweest. En de inhouding door de gemeente dan, had A niet erop mogen vertrouwen dat dat ten goede zou komen aan de gezamenlijke schuldeisers, in het kader van een schuldhulpverleningstraject ? Neen, zo oordeelt het hof. Die inhouding vormt een verrekening met de vordering van de gemeente op A. Hij had dit kunnen weten, omdat de ‘verklaring uitkeringsspecificatie’ vermeldt dat ‘inhouding debiteuren’ ziet op de ‘inhouding ten behoeve van de aflossing van uw schuld aan de gemeente’. Er waren in het minnelijke traject ook helemaal geen spaarmogelijkheden voor de crediteuren. Het hof ziet al met al geen aanleiding om de aanvangsdatum van de schuldsanering alsnog in juli 2022 (zoals verzocht) of enige andere datum te bepalen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 8 november 2023, waarmee de schuldsaneringstermijn de normale 18 maanden blijft..
Prejudiciële procedure, advies Advocaat-Generaal aan Hoge Raad
Tenslotte: de vraag naar de precieze voorwaarden voor termijnverkorting is van essentieel belang en ligt inmiddels voor bij de Hoge Raad. De Advocaat-Generaal heeft recent haar advies openbaar gemaakt. Samengevat: Alleen als de aflossingen ten gunste van de gezamenlijke schuldeisers zijn gekomen, tellen deze mee voor het verkrijgen van een eerdere ingangsdatum. Aflossingen die zijn gedaan onder een beslag, tellen dus niet mee voor de toepassing van de nieuwe regeling, aldus de A-G, omdat dat slechts ten goede komt aan die ene beslagleggende schuldeiser. In gevallen waarin de schuldenaar niet geheel volgens de regels van de Wsnp heeft afgelost, stelt de A-G een pro rata-benadering voor. Verder is de A-G van mening dat een eerdere ingangsdatum ook mogelijk zou moeten zijn als de schuldenaar in het minnelijk traject niets heeft afgelost omdat de aflossingscapaciteit nihil is. In dat geval geldt het moment waarop aan de schuldeisers een zogenaamd “nul-aanbod” is gedaan als ‘de dag waarop de eerste aflossing is gedaan’. Praktisch zeer belangrijk is ook dat het toezicht voldoende inhoud moet behouden in de ogen van de A-G. Als de rechter een eerdere ingangsdatum vaststelt, moet er voor de Wsnp-bewindvoerder voldoende tijd overblijven om zijn wettelijke taken behoorlijk uit te voeren. De A-G adviseert daarom aan de Hoge Raad ook bij termijnreductie altijd een termijn van minimaal zes maanden over te houden. Het definitieve uitsluitsel over deze kwesties zal binnenkort met een arrest van de Hoge Raad komen.
Bron: Gerechtshof Den Bosch 15 februari 2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:454 en conclusie Advocaat-generaal R.H. De Bock d.d. 22 mei 2024 ECLI:NL:PHR:2024:562.
* Mr. dr. G.H. Lankhorst is beleidsadviseur bij de Directie Rechtsbestel van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is hij redactielid van het
Tijdschrift Schuldsanering en doceert en examineert Geert Lankhorst
in de Leergang Wsnp van OSR Juridische Opleidingen.