Schuldeisers moeten straks binnen een nog vast te stellen termijn reageren op een voorstel van een schuldhulpverlener. Doen ze dat niet, dan kan de schuldhulpverlener dat noteren als een weigering om de schulden te regelen. De volgende stap kan dan zijn een dwangakkoord bij de insolventierechter. Deze nieuwe regel komt in een wetsvoorstel te staan. Volgens de beide verantwoordelijke bewindslieden staatssecretaris Van ’t Wout (SZW) en minister Dekker (Justitie) is de maatregel belangrijk omdat vanwege de coronacrisis meer schulden zijn te verwachten, zo schrijven zij in een brief aan de Tweede Kamer op 16 november 2020 (TK 24 515, nr. 572).
Voordelig voor debiteuren en voor de meeste crediteuren
De schuldenaar is natuurlijk geholpen met meer vaart in het proces. Maar voor de meeste schuldeisers is een reactietermijn ook aantrekkelijk. Want er zijn genoeg schuldeisers die wel snel reageren, en zij moeten vaak lang wachten omdat andere schuldeisers niet of nauwelijks of erg traag reageren. Soms gebeurt dat vanuit de verwachting dat een lopend beslag meer oplevert dan het voorstel van de debiteur om de schulden te regelen. De maximum reactietermijn blokkeert dat gedrag. Overheidsschuldeisers reageren overwegend sneller dan private partijen. Wat hier meespeelt, is in hoeverre een partij is ingericht om met dergelijke verzoeken om te gaan en of er bijvoorbeeld sprake is van deelname aan NVVK-convenanten. Ook de werkwijze van de schuldhulpverlener en schuldeiser maakt hierbij verschil (analoog of digitaal). Uit onderzoek blijkt dat vooral banken, hypotheekverstrekkers, nutsbedrijven, webshops en verzendhuizen niet op tijd reageren op verzoeken tot saldo-opgave. Mkb-bedrijven en privéschuldeisers hebben bij schuldregelingen vaak die langere tijd (en uitleg) ook echt nodig. De bewindslieden tonen ook begrip: voor een kleine schuldeiser kan de openstaande vordering een grote impact hebben, zeker als dat meer dan één keer voorkomt. Een zzp’er bijvoorbeeld kan door een of meer onbetaald gebleven vorderingen zelf in de betalingsproblemen komen, en zo kan veranderen van een weigerende schuldeiser in een problematische debiteur.
Informatieplicht – geen medewerkingsplicht
Een verplichte reactietermijn betekent niet dat de schuldeiser die niet reageert automatisch moet meewerken aan de minnelijke schuldregeling: het gaat om een informatieplicht binnen een redelijke termijn jegens de schuldhulpverlener. Om een minnelijke schuldregeling te kunnen treffen, moet een schuldhulpverlener van elke schuldeiser reactie krijgen op verzoeken tot saldo-opgave en op voorstellen voor schuldregelingen. Een enkele schuldeiser, die lange tijd niet reageert, kan zo het tempo bepalen. Dus moeten crediteuren sneller duidelijkheid bieden. Een echte medewerkingsplicht kan alleen de rechter opleggen in het kader van een dwangakkoord, op basis van een belangenafweging en gegeven alle bijzondere omstandigheden van het geval. Het is – voortbouwend op het bestaande succes van het dwangakkoord van art. 287a Fw – een brug te ver om te bepalen dat als er met schuldeisers afspraken zijn gemaakt over 75% van de totale schuld, de overige schuldeisers automatisch ook akkoord gaan.
De duur van de reactietermijn staat nu nog niet vast: dat wordt later in een wetsvoorstel uitgewerkt, vermoedelijk als wijziging van de Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening (WGS). Datzelfde geldt voor het rechtsgevolg van niet-naleven van de reactietermijn.
Schuldenknooppunt
Daarnaast is de schuldeiser mogelijk onbekend met het stelsel van minnelijke schuldhulp en wettelijke schuldsanering. Op dit moment communiceren hulpverleners en schuldeisers nog op veel verschillende manieren om een schuldregeling tot stand te brengen: brieven, e-mails, portals, webformulieren. Ook is de werkwijze vaak niet goed op elkaar afgestemd. Daarom heeft de NVVK de afgelopen twee jaar gewerkt aan één manier van digitaal communiceren tussen schuldhulpverleners en schuldeisers. De NVVK werkt met een groep van gemeenten en schuldeisers aan de landelijke implementatie van dit zogenaamde Schuldenknooppunt.
Medewerking aan schuldregelingen bij fraudevorderingen
Slechts in 1% van alle in het onderzoek betrokken schulden, is fraude voor de schuldeiser de reden om geen medewerking aan een minnelijke schuldregeling te verlenen. Op basis van de wetgeving kunnen fraudevorderingen binnen de sociale zekerheid op dit moment niet meelopen in de finale kwijting van de schulden, na afloop van een minnelijke schuldregeling. Met andere woorden: Als na een schuldregeling van drie jaar iemand van zijn of haar andere schulden af is, zal de fraudevordering volledig terugbetaald moeten worden. Vanuit de Tweede Kamer is bij de wijziging van de Participatiewet aandacht gevraagd voor dit verbod op een schuldregeling met (gedeeltelijke) kwijtschelding van fraudevorderingen. Via een amendement op het wetsvoorstel wordt artikel 60c Participatiewet (verbod College B&W om in te stemmen met een schuldregeling bij fraude) verzacht. Het verbod wordt namelijk beperkt tot vorderingen waarbij de informatieplicht is geschonden én waarbij sprake is geweest van vastgestelde opzet of grove schuld. De zwaardere gevallen dus. Hetzelfde gaat gelden voor vergelijkbare bepalingen in andere sociale zekerheidswetten. Dit maakt het voor gemeenten eenvoudiger om mensen die niet opzettelijk de fout in zijn gegaan, te helpen met hun schulden. Dit amendement is samen met het wetsvoorstel op 9 september 2020 door de Tweede Kamer aangenomen en nu aanhangig bij de Eerste Kamer. Afhankelijk van de verdere parlementaire behandeling en de uitkomst van de uitvoeringstoetsen zal de datum van inwerkingtreding, vanwege het publieke belang, wellicht al per 1 april 2021 plaatsvinden.
Bronnen: Brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 16 november 2020 aan de Tweede Kamer, TK 2020-2021, 24 515, nr. 572 en Kamerstukken II 2019-2020, 24515, nr. 520 en 2020-2021, 35 374, nr. 11.